De sociale hominide en zijn ontwikkelingsaspecten
We kennen het beeld van de sociale hominide. De hominide hoort tot de familie van de primaten, waartoe zowel de mens als zijn uitgestorven verwanten behoren. De hominide kende een groepsstructuur (en mogelijk eveneens het begin van een gezinsleven), met een ingewikkeld sociaal patroon dat waarschijnljk oorspronkelijk gebaseerd is op dominantie.
Eetpatroon van de hominide
Op zeker moment is de hominide van het woud naar de open vlakte getrokken. Op die open vlakte vond hij een steeds grotere variatie aan voedsel, waarbij ook zaden waren inbegrepen. Eigenlijk kun je zeggen dat de hominide alles at wat hij tegen kwam. Net zoals de mensaap heeft deze hominide de aanleg om:
- op twee benen te lopen;
- werktuigen te gebruiken;
- vlees te eten.
Op de open vlakte leverde die aanleg de hominide echte voordelen op en maakte hij van al die voordelen ook gebruik.
Ontwikkeling van het rollenpatroon
Afzonderlijke rollen voor de man (beschermer/jager) en voor de vrouw (huisverzorgster/verzamelaarster) beginnen zich dan langzamerhand af te tekenen.
Deze rollen:
1. zijn noodzakelijk voor de bescherming en de verdeling van het voedsel ten behoeve van:
- de zich langzaam ontwikkelende kinderen met hun grotere hersenen:
- de vrouw/moeders.
2. worden ook mogelijk gemaakt door de grotere hersenen die:
a. de nieuwe manier van leven op de vlakte stimuleert;
b. stimulerend werkt op de daaraan gekoppelde afhankelijkheid van:
- verdeling van voedsel;
- het tweebenig zijn;
- het gebruik van werktuigen.
Het belang van de verworvenheden
Verzamelen van voedsel door de vrouwtjes
Wanneer een vrouwtje een nuttige verzamelaarster van voedsel wil zijn, moet zij iets hebben om dat voedsel in te doen en met zich mee te dragen. Dat leidt tot het gebruiken van manden en kalebassen of zakken gemaakt van grote bladeren of stukken dierenhuid.
Opmerking
Er bestaat geen enkel bewijs dat de hominiden een van deze dingen gebruikten, maar het ontbreken van bewijs betekent niet dat zij ze niet gebruikten. Al dergelijke materialen (bladeren, dierenhuid) zijn niet houdbaar. Het gebruik van manden moet op een zeker moment begonnen zijn. Als we de Homo erectus en zijn cultuur beschouwen, dan is het vrij duidelijk dat hij in staat moet zijn geweest om iets te maken om dingen in te bewaren.
Zouden de hominide vrouwtjes in staat zijn geweest om manden/kalebassen te maken en gebruiken?
Alles wat hierover gezegd kan worden is dat op een zeker moment (meer dan 1 miljoen jaar geleden) vrouwtjes reeds begonnen waren met het verzamelen en bewaren van meer voedsel dan zij zelf op dat ogenblik konden opeten. Je kunt je afvragen of dat gebruik al 2 miljoen jaar geleden begonnen is met de Australopitecus habilis of zelfs 3 miljoen jaar geleden met de nog eerder voorkomende fijngebouwde typen van de Australopitecus. Als antwoord daarop kan gesteld worden dat de meeste deskundigen van mening zijn dat de hersenen van de Australopithecus te klein waren om zich bezig te houden met het maken en gebruiken van voorwerpen om iets in te bewaren.
Opmerking
En toch zou het bestaan van vrij ver ontwikkelde technieken voor het vervaardigen van werktuigen (zoals door Mary Leakey, antropologe, werd aangetoond) de antropologen tot voorzichtigheid moeten manen om definitieve uitspraken te doen over dingen die de vroege hominiden wel of niet konden doen. Dat blijkt bijvoorbeeld ook bij de chimpansees die bestudeerd werden door Jane Goodall. Hoe meer we over de Australopithecinae leren, des te bekwamer zij geweest schijnen te zijn.
Het belang van lopen
De bekwaamheid om in het open veld gemakkelijk te kunnen lopen is op zichzelf al van belang. Sherwood Washburn (verbonden aan de universiteit van Berkeley) heeft erop gewezen dat vele primaten nooit meer dan enkele kilometers weggaan van de plaats waar zij worden geboren. Daardoor zijn die primaten veroordeeld tot een bekrompen visie op de wereld. Zelfs een baviaan (met zijn scherpe blik) die mogelijk allerlei bavianenvisioenen heeft als hij van zijn verblijf in een boomtop uitstaart over de wijde wereld vol mysteries en onbekende plaatsen, wordt nooit door die visioenen tot actie opgewekt. Gewoonlijk blijft hij binnen een bereik van 20 tot 50 vierkante kilometer. Pogingen van K.R.L. Hall om een bavianentroep in beweging te zetten, bleken gemakkelijk te slagen zolang zij maar binnen het kleine gebied bleven dat zij als hun territoir kenden. Wanneer Hall de troep buiten de grenzen van dat gebied probeerde te drijven, slaagde hij daar nooit in. De dieren renden dan terug naar het terrein waarvan zij elke boom en elke rots kenden en waar zij zich veilig voelden. Natuurlijk gaven zij door te kiezen vóór veiligheid de kans op om nieuwe dingen te leren.
Ontwikkeling van de hominiden
De hominiden kregen een steeds groter bereik naarmate hun fysieke mogelijkheden daarvoor toenamen. Daarmee namen de mogelijkheden tot nieuwe gezichtspunten en nieuwe ervaringen in gelijke mate toe. Dat ging weer gepaard met een grotere selectiedruk op de ontwikkeling van grotere hersenen, die meer en meer informatie over de grotere wereld op konden slaan. Met de grotere bewegingsvrijheid kwam de stimulans om voorwerpen over grotere afstanden mee te dragen. Dit meedragen van voorwerpen is op zichzelf al een stimulans voor het lopen op twee benen, maar stimuleert eveneens een verdere verkenning.