De economische kringloop
De economische kringloop is een model waarbij de algemene werking van de macro economie wordt weergegeven. Het model geeft de verhoudingen aan tussen gezinnen, financiële instellingen, bedrijven, overheid en buitenland. De economische kringloop geeft inzicht in de macro-economische werking van een land. De economische kringloop wordt vaak als lesmateriaal gebruikt om te laten zien hoe de verschillende economische stromen in een land werken.
Artikelindeling
De partijen
In het model van de economische kringloop zijn vijf partijen betrokken, namelijk gezinnen, bedrijven, de overheid, financiële instellingen en het buitenland.
De rol van gezinnen
Een gezin (waarmee een particulier huishouden wordt bedoeld) moet geld verdienen om te kunnen leven. Zij ontvangen loon van bedrijven. Het loon vloeit gedeeltelijk terug omdat gezinnen consumeren. Zij kopen consumptiegoederen van de bedrijven. Daarnaast moeten ze over een deel van het inkomen belasting betalen aan de overheid. Het deel wat overblijft wordt gespaard en wordt ondergebracht bij een financiële instelling.
De rol van bedrijven
Bedrijven verdienen het geld door producten en/of diensten te verkopen. Om producten te kunnen maken, is personeel nodig. Er moeten loonkosten gemaakt worden om het personeel (de gezinnen) te kunnen betalen. De producten en/of diensten kunnen verkocht worden aan gezinnen, aan de overheid of aan het buitenland, ook wel export genoemd. Wanneer het bedrijf niet alle gewenste voorraden of benodigde producten in het eigen land kan inkopen, vindt er inkoop uit het buitenland plaats (import). Daarnaast moet een bedrijf investeren in onroerend goed, machines, voorraden etc. Hiervoor krijgen zij een financiering van een bank.
De rol van de overheid
De overheid ontvangt de belastingen van de consumenten. Zelf doen zij overheidsbestedingen om het land van voldoende faciliteiten te voorzien. Zo laten zij wegen, parkeervoorzieningen en andere faciliteiten bouwen. Dit werk besteden ze over het algemeen uit aan bedrijven.
De rol van de financiële instellingen
De financiële instellingen hebben een zogenaamde doorleenfunctie in het model. Gezinnen die geld overhouden brengen dit naar de bank. De bank betaalt hier spaarrente voor. Het geld wordt doorgeleend aan bedrijven die geld nodig hebben om investeringen te kunnen doen. Voor dit uitgeleend geld betalen de bedrijven weer rente aan de bank. Met de ontvangen rente kan de bank de spaarrente betalen.
De relaties
De letters in het model staan voor de volgende termen/stromen:
- Y: nationaal inkomen
- C: consumptie van particulieren
- S: besparingen van particulieren
- B: belastingen
- O: overheidsbestedingen
- I: particuliere investeringen
- E: export
- M: import
Het model is een gesloten model. Dat wil zeggen dat alle stromen bij partijen in het model terechtkomen. Hierdoor kan het model sluitend gemaakt worden. Voor alle partijen kan een balans opgemaakt worden waarbij de uitgaven en inkomsten gelijk aan elkaar zijn.
De balans
Binnen het model heeft elke partij een sluitende balans. Dit is een vereiste voor de economische kringloop. De financiële instellingen vullen een eventueel tekort aan of nemen een eventueel overschat in kas.
De gezinnen
Het nationaal inkomen (Y) van gezinnen bedraagt 2000. Hiervan wordt 1100 uitgegeven aan consumptiegoederen (C). Er moet 500 aan belasting (B). Er blijft 400 over om te kunnen sparen (S). Het inkomen Y is dus gelijk aan C + B + S = 2000.
De bedrijven
Het bedrijf ontvangt dus 1100 aan geld van gezinnen voor het kopen van hun producten (C). Daarnaast ontvangen ze nog 600 van de overheid voor opdrachten (O). Tenslotte wordt er geëxporteerd naar het buitenland, wat 200 oplevert (E). Er moet 100 betaald worden voor geïmporteerde goederen (M). Daarnaast ontvangen de bedrijven 200 van de financiële instellingen voor investeringen (I).
De overheid
De overheid ontvangt 500 aan belastingen (B), maar geeft 600 uit aan overheidsbestedingen (O). Er is een tekort van 100, wat geleend wordt bij de bank (O-B).
Het buitenland
Er wordt voor 200 geëxporteerd (E) naar het buitenland, terwijl er maar voor 100 wordt geïmporteerd (M). Het buitenland moet dus 100 meer betalen dan dat ze ontvangen. Dit tekort moet bij ons geleend worden bij de financiële instelling (E-M).
De financiële instelling
De financiële instelling vult de tekorten aan van de overheid en het buitenland door hun geld te lenen. Het geld dat ze ontvangen van de consumenten (S) wordt gebruikt om het tekort van de overheid (B-O) en het buitenland (E-M) mee te betalen.
De uitkomst
Uit het model kan opgemaakt worden wat het nationaal spaarsaldo is. Een positief saldo betekent dat er in het land meer verdiend wordt dan dat er aan producten wordt uitgegeven wordt. Dit wordt berekend door de volgende formule:
Positief spaarsaldo = Inkomen (Y) - Consumptie (C) - Investeringen (I) - Overheidsbestedingen (O)
De inkomsten zijn dus groter dan de uitgaven waardoor er een spaarsaldo ontstaat. Dit spaarsaldo ontstaat in feite door de rol van het buitenland. Er is meer geëxporteerd dan dat er geïmporteerd is. Het spaarsaldo is daarmee gelijk aan het resultaat van export - import (E-M). Hierdoor kan de volgende formule opgemaakt worden:
Y - C - I - O = E - M
Een andere benadering is de volgende:
Het nationaal inkomen staat gelijk aan Consumptie (C), Spaargeld (S) en Belastingen (B): Y = C + S + B. Het nationaal inkomen is ook gelijk aan Consumtie (C), Investeringen (I), Overheidsbestedingen (O) en het resultaat van Export (E) - Import (M). Dit leidt tot de volgende formule:
Y = Y dus C + S + B = C + I + O + E - M
Omdat de C in beide formules wordt gebruikt kan deze verwijderd worden. De vereenvoudigde formule is dan:
S + B = C + I + O - E
De stromen S en I hebben betrekking op de financiële instellingen (het binnenkrijgen van spaargeld en het financieren van investeringen. De stromen B en O hebben betrekking op de overheid. Wanneer je deze stromen samenvoegt komt de volgende formule uit:
(S - I) + (B - O) = (E - M)
Het nationaal spaarsaldo is dus opgedeeld in een particulier spaarsaldo (het resultaat van het spaargeld wat binnenkomt en het geld wat aan bedrijven verstrekt wordt) en een spaarsaldo van de overheid (het resultaat van de belastingen die binnenkomen en de uitgaven die gedaan worden aan bedrijven). Het spaarsaldo is gelijk aan het resultaat van de export en import.
Conclusie
Het model geeft de werking van inkomsten en uitgaven in een land aan en laat zien hoe een spaaroverschot of tekort kan ontstaan. Dit overschot kan op verschillende manieren berekend worden. Wanneer meer wordt geëxporteerd dan dat er geïmporteerd wordt, komt er meer geld binnen uit het buitenland, wat zorgt voor een positief spaarsaldo. In dat geval heeft het buitenland (waar alle landen onder vallen) een negatief spaarsaldo. Zij moeten immers extra importeren, waarvoor ze geld moeten betalen.