Feminisme in Nederland
Dit artikel gaat over het feminisme in Nederland in de 19e en 20e eeuw. In dit artikel worden verschillende Nederlandse vrouwen uitgelicht, die een toonaangevende rol hebben gespeeld in de eerste en tweede feministische golf. Ook beschrijft het de geschiedenis van het feminisme, de aanloop naar de eerste golf, de periode tussen de eerste en tweede golf en een uitloop naar een zogenaamde derde golf. Tenslotte geeft het een opsomming weer van de resultaten die uit de feministische golven.
De definitie van feminisme en emancipatie
De letterlijke betekenis van het woord feminisme is: Het streven naar een gelijkwaardige behandeling van vrouwen ten opzichte van de man.
In het verleden werden vrouwen op een heel andere manier behandeld dan mannen. Bijvoorbeeld op het gebied van werk, inkomen en kiesrecht. Vrouwen hadden minder goede banen, een lager inkomen en geen kiesrecht. Vrouwen mochten ook niet studeren aan een universiteit, dit was alleen bedoeld voor de mannen. Vrouwen mochten wel werken, maar zodra ze in het huwelijk traden, moest er vaak gestopt worden met het werk. De hogere functies werden bijna altijd uitgevoerd door mannen.
Vrouwen willen hun positie ten opzichte van de man verbeteren, vrouwen willen niet “minder” zijn dan mannen, en willen gelijk behandeld worden. Deze stroming, die streed voor meer rechten en waardering voor de vrouw, wordt het feminisme genoemd.
Emancipatie heeft niet noodzakelijk betrekking op vrouwen. De letterlijke betekenis van het woord emancipatie is: Streven naar gelijkrechtigheid, zelfstandigheid en eerlijker maatschappelijke verhoudingen. Vroeger werd het begrip emancipatie vaak opgevat als vrouwenemancipatie of slavenemancipatie. Slavenemancipatie heeft betrekking op de afschaffing van de slavernij.
Feminisme
Het feminisme is een maatschappelijke en politieke stroming die de emancipatie van vrouwen nastreeft. Het verschil tussen feminisme en emancipatie is dat emancipatie gaat over gelijke behandeling van alle groepen die minder rechten hebben dan de gemiddelde burger. Feminisme heeft alleen betrekking op het streven naar gelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen, zoals het woord ook al aangeeft. (feminin = vrouwelijk in het Frans)
Vrouwen worden en werden op veel terreinen op een andere manier behandeld dan mannen, bijvoorbeeld op het gebied van opleiding, salaris, eigendom, recht op werk en inkomen, kiesrecht enzovoort. Zo mochten bijvoorbeeld in het begin van de twintigste eeuw vrouwen niet studeren aan een universiteit. Aletta Jacobs was de eerste vrouw die in Nederland geneeskunde studeerde. Tot in de jaren 60 van de 20e eeuw mochten vrouwen vaak niet hun baan behouden als zij in het huwelijk traden (bijv. in overheidsdienst). In West-Europa is op dit gebied veel veranderd, terwijl in vele andere landen de rolverdeling tussen man en vrouw meer traditioneel is gebleven.
Het feminisme werd voor sommige personen een radicale levenswijze. Sommige vrouwen wezen elk contact met een man af, en werden bewust ongehuwde moeder. Anderen werden uit principe lesbisch en wilden niets van mannen weten. Dit radicalisme is inmiddels (2004) vrijwel verdwenen.
Emancipatie
Emancipatie is het streven naar gelijkgerechtigdheid, zelfstandigheid, eerlijker maatschappelijke verhoudingen. Ook wordt wel bedoeld de formele toekenning van gelijke rechten, gelijkstelling voor de wet. De term wordt dikwijls gebruikt als specifiek vrouwenemancipatie wordt bedoeld, maar geldt bijvoorbeeld ook voor de emancipatie van Afro-Americans, waarvoor voorvechters als Martin Luther King hebben gestreden, en voor de strijd voor gelijkberechtiging van de katholieken in Nederland, inclusief de restauratie van de bisdommen en de bisschoppelijke hiërarchie.
Hoofd- en Deelvragen
De hoofdvraag luid als volgt:
Wie waren belangrijke Nederlandse vrouwen tijdens de eerste en tweede feministische golf en wat waren hun verschillen en overeenkomsten?
De hoofdvraag is opgesplitst in drie deelvragen. De eerste deelvraag heeft betrekking tot feministen in de eerste feministische golf. De tweede deelvraag heeft betrekking tot feministen in de tweede feministische golf. De derde deelvraag onderzoekt de verschillen en overeenkomsten. Dit is de uitwerking:
1. Wie waren belangrijke vrouwen tijdens de eerste feministische golf en waar vochten zij voor? Hebben ze dit ook bereikt?
- a. Wie was Alleta Jacobs, en wat heeft ze bereikt?
- b. Wie was Suze Groeneweg, en wat heeft ze bereikt?
- c. Wie was Wilhelmina Drucker, en wat heeft ze bereikt?
2. Wie waren belangrijke vrouwen tijdens de tweede feministische golf en waar vochten zij voor? Hebben ze dit ook bereikt?
- a. Wie was Marga Klompe, en wat heeft ze bereikt?
- b. Wie was Joke Smit, en wat heeft ze bereikt?
- c. Wie was Hedy d’Ancona, en was heeft ze bereikt?
3. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen feministische strijdsters uit de eerste en tweede golf op grond van doel, middelen en succes.
- a. Wat waren onderlinge verschillen en overeenkomsten tussen feministische vrouwen uit de eerste feministische golf?
- b. Wat waren onderlinge verschillen en overeenkomsten tussen feministische vrouwen uit de tweede feministische golf?
- c. Wat waren verschillen en overeenkomsten tussen feministische vrouwen uit de eerste golf en de tweede feministische golf?
Inleiding
Al eeuwen lang vind de vrouw zich in een ondergeschikte positie aan de man. In theologische kringen wordt voortdurend verwezen naar het scheppingsverhaal als een excuus voor deze positie. Eva werd immers uit Adam geschapen om hem te dienen. Althans, volgens de versie die het liefst wordt gehanteerd. En ook binnen niet theologische denkbeelden worden vrouwen nog altijd als een mindere beschouwd. Maar is dit altijd al zo geweest? En als dit waar is, hoe is dat dan gekomen? Hoewel men al vaak geprobeerd heeft deze vragen te beantwoorden, is er nog nooit een definitieve verklaring gevonden voor de maatschappelijke inrichting waarin wij ons zolang hebben bevonden.
Als we terug gaan naar het begin zien we, met de hele discussie over het scheppingsverhaal even buiten beschouwing gelaten, dat de vrouw niet, of in ieder geval niet volledig als mindere werd gezien. Integendeel, lange tijd werd de vrouw, vooral binnen de mythologie, gezien als een wonderbaarlijk wezen. De reden? De vrouw kon leven baren. Uit dit gegeven kwamen veel godinnen van vruchtbaarheid voort, en kreeg de vrouw een bepaalde vorm van aanzien.
Maar vaak word juist dit gezien als de reden voor de vrouwelijke onderwerping. Verschillende theorieën beweren, dat de “gave” van vrouwen dusdanig ongrijpbaar was voor het andere geslacht, dat deze de noodzaak voelde de vrouw te onderdrukken, uit eigen angst voor overheersing. Eerst nog vrij gematigd, omdat de angst nog niet zo groot was. De man had immers een duidelijke functie binnen het rollenpatroon. De vrouw baarde en zorgde voor de kinderen, de man jaagde en verdedigde zijn gezin. Maar door de tijd heen veranderde dit patroon. Niet langer hoefde men te jagen voor voedsel. Men kon het ook zelf verbouwen. Zo ontstonden de boerenbedrijven. Op zich was dit natuurlijk geen kwalijk gegeven, maar voor de man reden genoeg om aan zijn identiteit en onmisbaarheid te twijfelen. Want wat deden de mannen toen nog voor specifieks wat de vrouwen niet konden? De vrouw kon net zo goed voor het land zorgen, en vanwege haar “gave” van vruchtbaarheid misschien zelfs wel beter dan de man. En dus begon de man, uit angst verdreven te worden, zijn laatste troefkaart te spelen. Hij gebruikte zijn fysieke voordelen, om zo de vrouw te onderdrukken en de baas te blijven.
Een andere veel gebruikte reden voor de mannelijke overheersing is het ontstaan van privé-eigendom. Dit gebeurde in dezelfde tijd dat men ophield nomade te zijn, en zich ging vestigen in (de voornoemde) landbouwbedrijven. De man had iemand nodig om zijn bezittingen aan na te laten, en moest zich dus verzekeren van een nageslacht. Daarom begon hij zijn vrouw te controleren, en maakte hij haar deel van zijn privé-eigendom.
Uiteraard zijn deze theorieën moeilijk tot onmogelijk te bewijzen, maar lang niet onlogisch. De mannelijke achterdocht voor vrouwen bijvoorbeeld, kan in veel mythologische verhalen worden terug gevonden. Het is namelijk meer dan eens de vrouw die de man in het verderf stort, denk aan Eva, Pandora en zo nog vele meer. In het merendeel van deze verhalen wordt de vrouw afgeschilderd als een zwak wezen. Redelijk intelligent is ze wel, maar door haar nieuwsgierigheid en tekort aan zelfcontrole gedoemd het kwaad de wereld in te brengen.
Natuurlijk valt er aan de betrouwbaarheid van al deze bronnen te twijfelen, maar toch zegt het wel degelijk iets over het wereldbeeld, en het vrouwenbeeld van die tijd.
Wat zeker is, is dat de vrouw voor langere tijd werd onderdrukt, en hier eind 19e eeuw tegen in opstand kwam. Maar hoe, en waarom juist toen?
Aanloop naar de Eerste Feministische Golf
Door de jaren heen raakte de vrouw steeds meer ingeburgerd binnen haar taak als gezinsverzorgster, maakte zij er een sport van daarin uit te blinken. De perfecte vrouw moest dan ook van alle markten thuis zijn. Ze moest zorgen voor de kinderen, het huishouden en het eten, voor de moestuin, de dieren en de gezondheid van het hele gezin. Ze maakte kleren, zeep, kaarsen, schoenen en nog veel meer.
De eerste tekenen van onvrede aan de kant van de vrouw worden zichtbaar in 1789 in Frankrijk. Daar woedt een revolutie die schreeuwt om vrijheid, gelijkheid en broederschap. En alsof de vrouw hierdoor werd wakker geschud, begon ook zij hiervoor te strijden. Door heel Frankrijk, gevolgd door Europa, begonnen vrouwen zich in genootschappen te organiseren, om te strijden voor hun rechten. Dit was maar van korte duur. Na de komst van de Terreur werd er een einde gemaakt aan dit feministische gedrag, en werd de vrouw opnieuw in huis gestopt.
Maar niet alle vrouwen gingen akkoord met de positie achter het aanrecht. Deze vrouwen weigerden zich te hechten aan een man, en zochten een uitweg. Zo kwamen er bijvoorbeeld steeds meer jonge vrouwen die vrijwillig het klooster ingingen. Vrouwen die non werden hadden namelijk binnen het klooster veel mogelijkheden om zich te ontwikkelen en zelfs een carrière op te bouwen. Ook werd er vaak gekozen voor de andere, “slechte” kant van de samenleving. Deze vrouwen werden courtisanes en konden via vooraanstaande mannen in de maatschappij veel invloed uitoefenen op het openbare leven. Voor lange tijd waren deze laatste twee de enige manieren voor een vrouw om iets van zichzelf te maken. De laatste noodoplossing voor de meest ambitieuze vrouwen was om als man door het leven te gaan. Op die manier konden ze veel meer bereiken (vele lukte dit ook, denk aan Maria Pérez, Jeanne d’Arc of Mary Read). Toch bleef het grootste deel van de vrouwen gevangenen van hun eigen huis.
Het duurde tot halverwege de negentiende eeuw voordat het feminisme weer in beeld kwam. Dit had een duidelijk aan te wijzen oorzaak, namelijk de industriële revolutie. Deze had grote invloed op zowel de vrouw uit de laagste klasse als de vrouw uit de midden en hoge klasse.
De vrouw uit de lage klasse was, zoals hiervoor omschreven, verantwoordelijk voor veel taken rondom het huis. Met de komst van de industriële revolutie raakte ze echter veel van deze taken kwijt. De producten die zij vroeger zelf maakte, waren nu in de winkel te koop. Door de groeiende urbanisatie was er steeds minder ruimte voor tuinen of dieren, en er kwamen artsen die voor de gezondheid van het gezin zorgden. De vrouw verloor zo haar plek in de samenleving. Veel vrouwen moesten, net als hun mannen, ook in fabrieken gaan werken. Qua werk werden ze dus gelijk aan de man, maar voor minder geld, en ze moesten nog steeds voor het huishouden en de kinderen zorgen. Ze werkte vaak 16 uur per dag, waarbij ze tussendoor nog kinderen moesten baren.
Voor de rijkere vrouw was het juist precies andersom. Ook zij had haar functies verloren, maar had hier geen vervanging voor gevonden. Veel van deze vrouwen hadden totaal niks te doen. De man zorgde voor het inkomen, de vrouw zat thuis. Werken was voor haar door fatsoensnormen verboden. Voor ongehuwde vrouwen betekende dit verbod op betaalde arbeid dat ze voor hun levensonderhoud afhankelijk waren van de steun van de familie. Kortom, de vrouw zat gevangen in een gouden cel.
De algehele situatie waarin de vrouw zich bevond was dus benard, en niet alleen qua werk. Op het moment dat een vrouw trouwde (wat eigenlijk iedere vrouw vanuit financiële overwegingen wel moest) kreeg haar echtgenoot de volledige zeggenschap over haar kinderen bezit en inkomen. Bovendien stond in de wet dat de vrouw gehoorzaamheid verschuldigd was aan haar man. Echtscheiding was voor een vrouw dan ook haast onmogelijk. Ook gold voor alle vrouwen dat ze handelingsonbekwaam werden geacht. Dat wil zeggen dat ze geen contracten mochten ondertekenen en in juridische aangelegenheden werden ze als kinderen behandeld. Alle vrouwen waren uitgesloten van politieke rechten. Ze konden geen openbare functies vervullen. De basisopleidingen voor meisjes waren veelal van slechtere kwaliteit dan die voor jongens. En de vervolgopleidingen waren meestal alleen opengesteld voor jongens. De vrouw was dus op alle facetten volledig afhankelijk en ondergeschikt aan de man, wat op geen enkele wijze een positieve invloed had op haar persoonlijk welzijn.
Het probleem werd zo groot, dat halverwege de negentiende eeuw “het vraagstuk vrouw” ontstond, die de vrouw beschouwde als een maatschappelijk probleem. De vrouw veranderde in een studieobject voor de mannen. Ze werd vergeleken met “het normale”, dat wil zeggen, met de man. Er werden op enkele gebieden wel wat verschillen gevonden, maar over het algemeen was ze gelijk aan de man, alleen dan in een “minder ontwikkelde beschavingsstaat” (zo formuleerde Darwin). De vrouw werd steeds meer gezien als een onderontwikkeld, ziek wezen, dat was onderworpen aan menstruaties en barensweeën.
Ergens zat hier misschien ook wel een kern van waarheid in. Door de verstikkende mode van korsetten (die uiteindelijk de ribben verwrongen en voor verplaatsingen van de baarmoeder en de lever zorgde) kregen steeds meer vrouwen last van benauwdheid en flauwtes. Het ontbreken van een plaats in de samenleving zorgde voor toenemende depressies en angsten. De vrouw werd gehouden voor een ziek wezen, en dit werd zij ook. Eind negentiende, begin twintigste eeuw was er een epidemie van anorexialijdsters en vrouwen die gekweld werden door vreemde, chronische geestesziekten. De romanschrijver Henry James omschreef de vrouw indertijd als “intelligent en gepassioneerd maar gevangen in de maatschappelijke omstandigheden”.
Door het verschrikkelijke lot dat hen ten deel gevallen was, gingen veel vrouwen op zoek naar een uitweg om niet onder de mannelijke heerschappij te hoeven vallen. Zo begonnen bijvoorbeeld steeds meer vrouwen ervoor te kiezen om ongehuwd te blijven, en levenslange samenlevingsverbanden aan te gaan met andere vrouwen; het zogenaamde Bostoniaanse huwelijk. Ook werd er regelmatig teruggegrepen op de eerde genoemde vluchtwegen als het klooster of de hoererij.
Maar al deze oplossingen leken eind negentiende eeuw niet meer toerijkend. De vrouw zocht een nieuwe oplossing, een plaats in de samenleving, en eigen rechten.
De Eerste Feministische Golf
Er zijn dus verschillende zaken die het opkomend feminisme in de hand hebben gewerkt. Zoals de industrialisatie, en de slechte positie van de vrouw in de samenleving. Een andere grote invloed in de opkomst van het feminisme waren het liberalisme en de verlichting. Steeds meer vrouwen gingen zich afvragen waarom de individuele vrijheid, de gelijke rechten, het recht op individuele ontplooiing niet op hun van toepassing bleek. Waarom alleen mannen profiteerden van verbeteringen in het onderwijs en verruiming van het kiesrecht.
Ook van belang voor de opkomst van het feminisme was de heersende dubbele moraal op het gebied van de seksualiteit. Veel vrouwen uit de burgerij waren actief in het liefdadigheidswerk, wat volgens de fatsoensnormen wenselijk was. Hierdoor werden ze zich bewust van de sociale misstanden die het gevolg waren van die dubbele moraal: de prostitutie en het ongehuwde moederschap. De vrouw fatsoenlijk moest zijn en zou zij aan seks geen plezier kunnen beleven. Overspel was voor haar uit den boze. De man echter had, met zijn grote natuurlijke behoefte, een seksuele uitlaatklep buiten het huwelijk nodig, waar de prostituees dan goed voor waren.
Vrouwen ontdekten dat zij op het gebied van onderwijs, politieke rechten, en rechtspositie een grote achterstand hadden en dat de dubbele seksuele moraal in hun nadeel werkte. Wilden vrouwen deze kwesties effectief aanpakken, dan was het nodig dat zij invloed konden uitoefenen op de politiek. Dus moeste vrouwen stemrecht krijgen. Zo ontstond de kiesrechtstrijd.
Het feminisme heeft verschillende “voorgolven”. Hierdoor, en wegens het feit dat we spreken over een golf, is het lastig om een precieze startdatum te geven voor de Eerst Feministische Golf. Het jaartal dat het meest wordt gehanteerd voor het internationale begin van de golf is 1848. Dit is het jaar waarin enkele vrouwen, onder wie Lucretia Mott en Elisabeth Cady Stanton de Women’s Rights Convention hielden in Seneca Falls (VS). Niet toevallig vond deze eerste ‘opstoot’ van het feminisme plaats onder invloed van de Franse revolutie.
De vrouwen presenteerde hun eigen versie van de Onafhankelijkheidsverklaring: de Seneca Falles Declaration. Daarin stelden zij onder andere: 'De geschiedenis van de mensheid is een geschiedenis van herhaalde kwetsingen en overweldigingen van de kant van de man tegenover de vrouw, die als direct doel het vestigen van een absolute tirannie over haar hadden”. Ze eisten dezelfde rechten die aan de mannen en aan de negers waren toegekend, en ontketenden zo de strijd voor vrouwenrechten. Deze verspreidde zich via Engeland en Frankrijk door Europa, en bereikte uiteindelijk ook Nederland.
De golf begon hier in Nederland in 1872, toen operazangeres Mina Kruseman en Betsy Perk samen een lezingen-toernee begonnen. Ze spraken onder andere over de negatieve positie en ontwikkeling van de vrouw, en over haar onderwerping aan de man. De meeste mensen waren diep geschokt, maar toch kregen ze na verloop van tijd steeds meer aanhang. Zo werden in het licht van het nog jonge feminisme in 1889 de VVV (Vrije Vrouwen Vereniging) en in 1894 de VvVK (Vereniging voor VrouwenKiesrecht) opgericht. Deze verenigingen hielden zich onder andere bezig met vrouwenkiesrecht, de rechtspositie van vrouwen, uitbreiding van vrouwenarbeid, de prostitutiekwestie en vereenvoudiging van huishouding. Hoewel het overgrote deel van de bevolking (ook de vrouwen) sprak van een schandaal en zich hard verzette tegen het feminisme, liet een kleine kern zich niet ontmoedigen.
Uit deze kleine kern worden nu een paar vrouwen, met hun persoonlijke ambities, opgelicht en verteld wat zij bereikt hebben. Ook volgt een korte beschrijvig over de belangrijkste groepen uit de golf: de vrije vrouwen vereniging en de vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Ook zal ik een opsomming geven van de uiteindelijke resultaten van de Eerst Feministische Golf waren.
1a. Aletta Jacobs
Aletta Henriëtte Jacobs wordt geboren op 9 februari 1854 in Sappermeer. Ze volgt een soort studie voor leerling-apotheker, waarvoor ze in 1870 ze haar examen haalt. Eén jaar later wordt Jacobs toegelaten tot de driejarige Rijks Hoogere Burgerschool. Ze was de eerste vrouw die werd toegelaten op een middelbare school. Op 20 april 1871 stuurt Jacobs een brief naar de minister van binnenlandse zaken, Thorbecke. Ze vraagt toestemming om zich in te schrijven aan de Groningse Universiteit. Aletta wil aan deze universiteit Geneeskunde gaan studeren. Thorbecke gaf haar toestemming om zich in te schrijven en later gaf hij ook toestemming om examens af te leggen aan deze universiteit. Jacobs was de eerste studente die examen heeft afgelegd en het ook gehaald heeft. In 1878 legt Jacobs haar artsexamen af in Utrecht, en wordt hiermee de eerste vrouwelijke arts in Nederland. Één jaar later, op 8 maart 1879 promoveert ze, en gaat ze werken in Amsterdam. In deze periode maakt ze ook een studiereis naar Engeland. Door een introductie van de Nederlandse links-liberaal Carel Victor Gerritsen, maakt ze kennis met de engelse vrijdenkers Charles Bradlaugh en Annie Besant. Na deze studiereis vestigt Jacobs zich in Amsterdam als arts, dit is in september 1879. Ze geeft hier gratis spreekuren, en geeft cursussen over hygiëne en zuigelingenzorg. Ook verstrekt ze voorbehoedsmiddelen. Ze komt wederom door Gerritsen in contact met de “Vrijdenkersvereniging De Dageraad”. In 1882 schrijft Jacobs haar eerste artikel in het maandblad “De Dageraad”.
In 1883 begint ze met de strijd van één van haar grootste doelen, namelijk het vrouwenkiesrecht. Ze dient een verzoek in bij de burgemeester en wethouders om haar naam op de kiezerslijst te laten zetten, maar dit verzoek wordt afgewezen. Op 3 december 1887 verdedigt Jacobs het gebruik van voorbehoedsmiddelen in het “Sociaal Weekblad” met instemming van de redactie. Ze schreef regelmatig stukken voor dit weekblad. In 1887 komt er een grondwetswijziging, er wordt actief en passief censuskiesrecht ingesteld voor mannen. Censuskiesrecht betekent dat je alleen mag stemmen als je een bepaald bedrag per jaar aan belasting afdraagt. Aletta wilde dit ook voor vrouwen bereiken. Daarom richt Jacobs in 1894 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK) op. In 1903 wordt ze ook voorzitter van deze vereniging en dat blijft ze tot 1919. In 1892 trouwt Aletta Jacobs met de politicus Gerritsen. In 1899 neemt Jacobs deel aan het Congres van de Internationale Vrouwenraad in Londen. Later wordt ze ook actief in de Wereldbond voor vrouwenkiesrecht. In 1900 richt ze de Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering van Verpleegsters en Verplegers op. Ze wilde de sociaal-economische positie van verpleegkundigen verbeteren.
In 1901 wordt de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) opgericht. Jacobs en Gerritsen zijn hier allebei bij betrokken. Jacobs was lid van het hoofdbestuur van 1921 tot en met 1927. In 1904 maken Jacobs en Gerritsen samen een oriëntatiereis. Ook geeft ze haar artsenpraktijk op, omdat ze zich compleet wil storten op de strijd voor de emancipatie van de vrouw.
In juni 1911 was Jacobs weer aanwezig bij een congres van de Wereldbond. Na afloop ging ze met Carrie Chapman Catt, de presidente van de Wereldbond in 1911 en 1912, zestien maanden naar Afrika en Azië om daar de wettelijke en de sociale positie van de vrouwen te bestuderen. Van 28 april tot 3 mei 1915 kwam het initiatief van Jacobs te overleggen over middelen om een oorlog in de toekomst te voorkomen. In 1915 wordt ook het “Internationale Comité van Vrouwen voor Duurzamen Vrede” opgericht. Hiervan was ook een Nederlandse afdeling. Jacobs was hiervan de vicevoorzitter.
In 1917 is het eindelijk zo ver: De vrouwen in Nederland krijgen passief kiesrecht. In 1919 dient H.P. Marchant een wetsvoorstel in voor het algemeen kiesrecht voor vrouwen, het voorstel wordt aangenomen. In 1922 wordt het algemeen vrouwenkiesrecht officieel vastgelegd in de grondwet.
Op 10 augustus 1929 overlijdt Aletta Jacobs.
Streed voor / Heeft bereikt
Aletta Jacobs had meerdere doelen in haar leven, haar grootste doel was over het algemeen het streven naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Ze streed vooral voor vrouwenemancipatie. Hier volgen nog wat andere doelen van Aletta Jacobs: Een van haar eerste doelen was het recht op hoger onderwijs voor vrouwen. Vroeger was het zo dat alleen mannen het recht hadden op hoger onderwijs. In 1870 was Aletta Jacobs dan ook de eerste vrouw die werd toegelaten aan een hbs (hogere burgerschool). Een jaar later wilde ze aan een universiteit studeren, ze vroeg daarvoor toestemming aan minister Thorbecke en in 1971 werd ze toegelaten aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Aletta Jacobs was niet de eerste studente aan een universiteit. Dat was Anna Maria van Schuurman een paar eeuwen eerder. Ze was wel de eerste studente die haar opleiding succesvol afrondde.
Een ander heel belangrijk doel van Aletta Jacobs was het kiesrecht voor vrouwen. Tot in het begin van de 20e eeuw mochten in Nederland alleen mannen stemmen. Vrouwen hadden niets in te brengen. In 1917 kwam er het passief kiesrecht voor vrouwen, vrouwen mochten zich beschikbaar stellen op de kiezerslijst. In dit jaar werd ook het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. Maar dit was nog niet helemaal wat Aletta Jacobs wilde. Aletta Jacobs wilde dat vrouwen ook actief kiesrecht zouden krijgen. Eén jaar later kwam Suze Groeneweg als eerste vrouw in de Kamer. In 1919 werd ook het actief kiesrecht voor vrouwen ingevoerd. Op 15 mei 1919 diende kamerlid Hendrik Pieter Marchant een initiatiefwet in voor het vrouwenkiesrecht. Pas in 1922 kon er voor het eerst gebruik van gemaakt worden. Het kiesrecht voor vrouwen werd niet in alle landen in het zelfde jaar ingevoerd. Hieronder zie je een lijstje met een aantal landen en het jaartal wanneer het kiesrecht voor vrouwen werd ingevoerd:
1b. Susanna Groeneweg
Susanna Groeneweg (roepnaam: Suze) werd geboren in Strijensas, op 4 maar 1875. Ze was de dochter van Aarie Groeneweg en Emigje Groeneweg de Ruiter. Ze groeide op in een eenvoudig landarbeidersgezin met 5 kinderen in de Hoekse Waard, een conservatieve streek met een 'zware' protestants-christelijke bevolking. Suze was slim en mocht na het lagere onderwijs naar de Rijksnormaalschool in Numansdorp. Haar vader vond dit niet zo nodig, maar dankzij aandringen van haar moeder, die zichzelf nog op latere leeftijd had leren lezen en schrijven, stond hij het toch toe. En dus ging Suze de Onderwijzersopleiding volgen. Ze stond op haar zestiende al voor de klas in haar geboortedorp, en haalde in 1893 haar diploma. Daarna werkte ze op verschillende scholen. 1902 Kreeg ze een baan bij het Rijksopvoedings gesticht in Montfoort. In diezelfde tijd sloot ze zich aan bij de Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BvNO), waar ze tot 1913 lid van bleef. Het werk in Montfoort beviel haar echter niet, omdat ze er naar eigen zeggen niet zelfstandig genoeg kon werken. Na 1 jaar diende ze daarom haar ontslag weer in, en vertrok ze.
Op 1 mei 1903 stoot ze zich aan bij de SDAP (Sociaal Democratische Arbeids Partij) de voorloper van de hedendaagse PvdA. Ze verhuisde naar Rotterdam, waar ze nog tot 1918 bleef lesgeven. Ook werd ze daar lid van het afdelingsbestuur van de SDAP. Later, in 1908 werd ze ook lid van het Federatiebestuur. Ze was een geliefd spreekster, en kreeg hierdoor in de kiesrechtacties van de jaren 1909-1913 landelijke bekendheid in de SDAP. Ook binnen de BvNO kreeg ze meer aanzien, waardoor ze in 1908 bestuurslid van de afdeling Rotterdam werd. Al deze taken liet ze echter achter zich toen ze in 1914 werd gekozen tot lid van het partijbestuur van de SDAP. Binnen de partij nam ze in eerste instantie een gematigde positie in.
In 1917 verkregen vrouwen het passief kiesrecht, waardoor Groeneweg zich verkiesbaar kon stellen. De vrouwen mochten echter nog niet zelf stemmen. Bij de SDAP kwamen er twee vrouwen op de kieslijst te staan: Carry Pothuis in de kieskring Amsterdam en Groeneweg in Rotterdam. Bij de verkiezingen op 3 juli werd Groeneweg als eerste en enige vrouw in de Tweede Kamer gekozen. In haar 'maidenspeech' op 7 november 1918 ging zij kort in op haar bijzondere positie. Zij voelde 'als draagster van deze geschiedkundige gebeurtenis' de verantwoordelijkheid te moeten bewijzen dat vrouwen geschikt waren voor de politiek. Nog voor 1940 volgden elf andere vrouwen het voorbeeld van Suze Groeneweg. Negen kwamen in de Tweede Kamer, en twee in de Eerste Kamer. Veel van deze vrouwen waren advocaat of onderwijzeres.
Suze combineerde haar werk in de Kamer met het lidmaatschap van de Provinciale Staten van Zuid-Holland (1919-1937) en van de gemeenteraad van Rotterdam (1919-1931). Hiervan was ze in de laatste periode fractievoorzitter. Ook werd ze in 1920 hoofdbestuurslid van de Nederlandsche Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, waarin ze al langere tijd actief was. Dit werk bleef ze doen tot 1928.
Onder leiding van minister Kan (Binnenlandse Zaken) werd eind jaren 20 de Provinciale Wet herzien. De wetswijziging moest vooral de invloed van de centrale overheid vergroten. Bij deze herziening werd bovendien, ondanks krachtig verzet van sommige parlementariërs, het ambt van griffier van de Provinciale Staten voor vrouwen opengesteld. Hierdoor kon Suze Groeneweg in 1931 ambtenares worden van de burgerlijke stand.
Door het zetelverlies van de SDAP in 1933 werd Groeneweg opnieuw de enige vrouw in de fractie, al was ze niet meer erg actief. In 1927 werd ze nog wel voor 4 jaar lid van de Staatscommissie aanvullend onderwijs voor de rijpere jeugd. In 1934 werd ze ernstig ziek, met als gevolg dat ze invalide werd. Op 8 juni 1937 nam ze op 62-jarige leeftijd afscheid van het werk in de Kamer. Ze trok zich hierna terug in haar buitenhuis in Barendrecht, waar ze sinds 1933 woonde. Ter gelegenheid van haar afscheid gaf het partijbestuur opdracht tot het samenstellen van een gedenkboek. Suze Groeneweg overleed op 19 oktober 1940.
Streed voor
Groeneweg sprak over vele en sterk uiteenlopende onderwerpen maar haar speciale belangstelling lag bij het onderwijs, de drankbestrijding, ontwapening, moederschapszorg en de rechten van vrouwen.
Zo richtte ze bijvoorbeeld in 1905 een vrouwen-propogandaclup op binnen de afdeling Rotterdam van de SDAP, om de arbeidersvrouwen beter te kunnen bereiken. Ze hoopt dat er hierdoor meer vrouwen actief zouden worden binnen de partij. Groeneweg was echter tegen de vorming van de landelijke Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs (BSDVC). Deze in 1908 op initiatief van Mathilde Wibaut en Carry Pothuis werd opgericht. Volgens Wibaut had de Bond niet alleen tot taak propaganda onder vrouwen buiten de partij te maken, maar ook te werken aan de zelfstandigheid en bevrijding van vrouwen. Hiervan wilde Groene weg niets weten, noch van een zelfstandige politieke vrouwenorganisatie. Ze vond dat de vrouwen binnen de partij gelijk moesten zijn aan de mannen, geen uitzondering. Op vergaderingen van de vrouwenclubs en partij congressen keerde zij zich tegen een zelfstandige positie van de BSDVC. Ze kreeg hierop scherpe kritiek vanuit de BSDVC en de linkervleugel van de SDAP. Toch duurde het mede door haar verzet tot 1914 voordat de BSDVC binnen de partij landelijke erkenning kreeg. Haar relatie met de BSDVC bleef slecht.
In 1912 organiseerde Groeneweg het Vacantie-kinderfeest waarbij een paar duizend Rotterdamse stadskinderen een uitstapje naar het strand maakten. Een initiatief dat landelijk op veel plaatsen werd overgenomen, vooral in de grote steden.
Het eerste onderwerp waar Suze aan bijdroeg in de Kamer was de moeilijke positie van de echtgenotes van gemobiliseerde soldaten en de toestand in de legerplaatsen.
Ze pleitte ook voor het recht op betaalde arbeid voor vrouwen. In de jaren twintig en dertig protesteerde zij tegen plannen van de minister van Arbeid om fabrieksarbeid voor gehuwde vrouwen te verbieden en om getrouwde ambtenaressen te ontslaan. Wat betreft vrouwenarbeid was Groeneweg gematigder dan de vrouwen uit de vrouwenbeweging. De lonen van mannen moesten volgens haar hoog genoeg moesten zijn om hun gezinnen te onderhouden en ze hoopte dat getrouwde vrouwen in de toekomst niet meer buitenshuis hoefden te werken.
Later pleitte ze voor een wettelijke verlofregeling bij zwangerschap en bevalling, waarbij geen onderscheid mocht bestaan tussen gehuwde en ongehuwde moeders of tussen wettige en niet-wettige kinderen. Uiteindelijk kwam in 1929 een regeling tot stand die zwangerschap en bevalling als 'ziekte' beschouwde en vrouwen onder de ziektewet bracht. Onder druk van de confessionele partijen gold dit alleen voor gehuwde vrouwen.
Groeneweg bleef als oud-onderwijzeres sterk betrokken bij het onderwijs en was gedurende haar hele periode in de Kamer de woordvoerster van de SDAP op dit terrein. Zij benadrukte het belang van goed kleuteronderwijs, juiste opvoeding en de grote betekenis van huishoud- en nijverheidsonderwijs, vooral voor arbeidersmeisjes. Mede door haar initiatief in de gemeenteraad van Rotterdam kwam in 1927 de eerste huishoudschool tot stand.
Er werd gezegd dat ze in de Kamer geen gelegenheid voorbij liet gaan om te pleiten voor maatregelen die de emancipatie van vrouwen bevorderen. Zij streed voor zwangerschapsverlof voor arbeidsters en voor consultatiebureaus voor jonge moeders en zette zich in voor een financiële regeling voor het bewaarschoolonderwijs.
Heeft Bereikt
In haar loopbaan als politica heeft Suze Groeneweg veel bereikt.
- 1905 oprichting BSDVC
- 1912 Eerste (in lange reeks) Vacantie-Kinderfeest
- 1918 (3 juli) eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid
- 1919 adviseur op de International Arbeidsconferentie in Geneve
- 1919 eerste vrouw in Rotterdamse gemeenteraad (samen met Van Kersen-Muylwijk)
- 1927 eerste huishoudschool in Rotterdam
- 1929 eerste vorm van zwangerschapsverlof in ziektewet
- 1931 eerste ambtenares van de burgerlijke stand in Nederland
- 1939 (30 aug.) eerste SDAP Kamerlid onderscheiden als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (samen met Willem Vliegen)
- Haar biografie is opgenomen in het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland
'Men zegt van haar in 1935 dat zij alle gaven van de volkstribuun bezit: welsprekendheid, gelardeerd met de vereiste hoogdravendheid en temperament.'
(W. Posthumus-van der Goot in NRC over Suze Groeneweg, 15 november 1967)
1c. Wilhelmina Drucker
Wilhelmina Drucker werd geboren als Wilhelmina Elizabeth Lensing op 30 september 1847 (Ze overleed op 5 december 1925) te Amsterdam. Wilhelmina Drucker was één van de eerste Nederlandse feministes uit de eerste feministische golf (1870-1920). Ze was de dochter van Constantia Christina Lensing en Louis Drucker. Haar moeder was naaister en haar vader rentenier. Wilhelmina groeide op in een katholiek milieu. Op jonge leeftijd ontdekte Wilhelmina dat ze een onwettig kind was. Haar vader is nooit getrouwd met haar moeder. In 1885 publiceerde Wilhelmina samen met haar zus Louise, onder de pseudoniemen G. Prezcier en E. Prezcier, “George David”. Wilhelmina heeft onder nog twee andere pseudoniemen geschreven. Deze pseudoniemen zijn: Gipsy en Gitano. In het boekje “George David” werd de handelswijze van hun vader ten opzichte van hun moeder omschreven. Wilhelmina’s halfbroer Hendrik Lodewijk Drucker, uit het wettige huwelijk van haar vader, voelde zich aangevallen in dit boekje. Hij kocht alle exemplaren van het boekje op en liet ze vernietigen. In 1888 overleed haar vader. De erfenis ging vooral naar H.L. Drucker. Wilhelmina en haar zus Louise kregen helemaal niets. Nadat hen dit onrecht is aangedaan, probeerde Wilhelmina een regeling te treffen met Hendrik Lodewijk. Het geld dat Wilhelmina hierdoor toch nog erfde, gebruikte zij voor het oprichten van haar eigen blad.
In 1886 kwam Wilhelmina in aanraking met het socialisme. Ze ging met haar moeder mee om een vergadering van de sociaal democraten bij te wonen. Na het bezoek aan deze vergadering ging Wilhelmina meerdere vergaderingen bezoeken. Door deze vergaderingen werd ze al snel betrokken bij de socialistische beweging. Via contacten van haar moeder kreeg Wilhelmina de kans om voor het “Groninger Weekblad” te schrijven. Later werd Wilhelmina gevraagd in de radicaal-liberale redactie van het Radicaal Weekblad. In dit weekblad schreef ze onder het pseudoniem Gipsy. De redacteur van het Radicaal Weekblad was Joan Nieuwenhuis. Wilhelmina Drucker publiceert in het Sociaal Weekblad en in socialistische bladen zoals “Recht voor Allen”, waarvan F. Domela Nieuwenhuis de redacteur was.
In 1888 richtte Wilhelmina samen met een aantal andere radicale en socialistische vrouwen een weekblad voor vrouwen en meisjes op. Dit weekblad heette: “De Vrouw”. Het blad werd uitgegeven door Nieuwenhuis. Aan het blad hebben ook Tita van der Tuuk, Frederica van Uildriks en J.W. Gerhard meegewerkt. “De Vrouw” was gewijd aan de belangen van de vrouw. Het blad richtte zich ook op gelijke rechten voor de vrouw. “De Vrouw” bestond maar twee maanden.
Streed voor / Heeft bereikt
Wilhelmina steeds voornamelijk voor de gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Dit deed zij door middel van het oprichten van verschillende verenigingen. Uit het volgende stuk, over haar leven en betrokkenheid binnen verenigingen blijkt waar Wilhelmina voor streed en wat zij allemaal heeft bereikt.
Vrije Vrouwen Vereniging (VVV) en Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (VVK)
In oktober 1889 nam Wilhelmina Drucker samen met de gezusters Grietje en Henriëtte Cohen, Theodora van Campen-Doesburg, Feitje Acronius-Duinker en Marian Mater-Vonk het initiatief om de Vrije Vrouwen Vereeniging (VVV) op te richten. Het doel van deze vereniging is de juridische, economische en politieke gelijkstelling van de vrouw. De oprichters en de eerste leden van de VVV behoorden tot dezelfde lagen als de leden van de SDB (Sociaal-democratische Bond). Een deel van hen was zelfs getrouwd met een SDB-lid of was zelf lid geweest van DVV (Door Vereeniging Verbetering). De verhouding tussen de SDB en de VVV was verre van vijandig. De eerste openbare vergadering van de Vrije Vrouwen Vereeniging was in 1890. F. Domela Nieuwenhuis trad op als spreker. De VVV organiseerde haar bijeenkomsten in Constantia. Wilhelmina Drucker was een veelgevraagde spreekster op de afdelingsvergaderingen van de SDB en op de vergaderingen van verschillende sociaal-democratische vrouwenverenigingen. In 1893 trad Wilhelmina Drucker op als spreekster bij de kiesrechtmeetings. In 1891 nam ze deel aan het congres van de Tweede Internationale in Brussel als afgevaardigde van de Vrije Vrouwen Vereeniging. Op dit congres werd de verenigbaarheid van socialisme en feminisme bevestigd. Wilhelmina Drucker diende samen met Emma Ihrer en Ottilie Baader uit Duitsland, Louise Kautsky uit Oostenrijk en Anna Kuliscioff uit Italië een resolutie in. Hierin werden de socialistische partijen uit alle landen opgroepen om het streven naar volledige juridische en politieke gelijkheid van mannen en vrouwen in hun programma’s op te nemen. De resolutie werd aanvaard en in 1892 kwam een Comité ter Verkrijging van Stedelijke Stoomwasscherijen. In 1893 besloot Wilhelmina dat ze definitief haar eigen weg moest gaan. Ze richtte samen met Dora Schook-Haver een weekblad voor vrouwen op: “Evolutie”. Wilhelmina werkte veel samen met Dora Schook-Haver in de Vrije Vrouwen Vereeniging.
In 1893 riep de VVV gelijkgestemden op tot het vormen van verenigingen die zich alleen op het verkrijgen van vrouwenkiesrecht zou richten. Het gevolg hiervan was dat in 1894 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VVK) tot stand kwam. Het politieke doel van de VVK was gelijk kiesrecht voor de man en vrouw. In 1916 stapte Wilhelmina Drucker uit de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, omdat de VVK zich openlijk achter de kiesrechtpolitiek van de liberale coalitie schaarde. Daarmee gaven ze de strijd voor vrouwenkiesrecht uit handen. Wilhelmina richtte samen met een aantal anderen De Neutrale op. Het eerste strijdpunt was vrouwenkiesrecht. Het tweede standpunt was de economische zelfstandigheid van vrouwen. Hierbij maakte het niet uit of ze gehuwd of ongehuwd waren, moeder of geen moeder. Wilhelmina is bij meerdere verenigingen persoonlijk betrokken geweest, onder andere bij de naaistersvereniging “Allen Eén”, de Roosjessnijdstersvereniging (Een Comité voor Vrouwen-Vakverenigingen). In 1899 ontstond uit dit Comité een vakvereniging van wasvrouwen, strijksters en dienstboden. Al deze vrouwenvakbewegingen bleven niet lang zelfstandig bestaan.
Resultaten van de Eerste Feministische Golf
Actief en Passief Kiesrecht voor Vrouwen.
Voor 1917 mochten vrouwen niet stemmen. In 1917 kregen ze passief kiesrecht. Dat wil zeggen dat vrouwen nog niet zelf mochten stemmen, maar wel gekozen mochten worden. Hierdoor was het mogelijk dat de eerste vrouw (Suze Groeneweg) in de Tweede Kamer kwam. Twee jaar later in 1919 kregen vrouwen ook actief kiesrecht, wat inhield dat ze zelf mochten stemmen. Niet alleen binnen de politiek, maar ook binnen kerken en andere besturen werden steeds meer vrouwen actief. De Eerste Wereldoorlog speelde hierbij een belangrijke rol. Zo legden organisaties de nadruk op de specifiek vrouwelijke kwaliteiten: als vrouwen stemrecht zouden hebben, zouden er in de toekomst minder oorlogen zijn. Zij zouden een vredelievende invloed op de politiek hebben. Belangrijker was echter dat in de deelnemende landen bleek dat vrouwen prima in staat waren om de werkzaamheden van de mannen over te nemen, terwijl deze aan het front waren. Zo bewezen zij het staatsburgerschap waard te zijn. In 1922 werd het vrouwenstemrecht in de grondwet opgenomen. Mannen en vrouwen werden politiek gelijk gesteld.
Recht op gelijk onderwijs
Voor de Eerste Feministische Golf konden vrouwen na het (kwalitatief slechte) middelbare onderwijs geen vervolgopleiding doen. In 1860 werd de eerste onderwijzeressenschool geopend. Vijf jaar later, in 1865, ontstond de 'Industrie School voor Vrouwelijke Jeugd. Ook wordt rond deze tijd de eerste Middelbare School voor Meisjes (MMS) opgericht. De Hogere Beroeps School (HBS) was toen nog niet toegankelijk. In 1871 werd de eerste vrouwelijke student (Aletta Jacobs) toegelaten tot de Groningse universiteit. Sindsdien konden vrouwen een Universitaire opleiding volgen, waar velen gebruik van maakten. In 1917 treed ook de eerste vrouwelijke hoogleraar, biologe mw. prof. dr. Johanna Westerdijk aan.
Recht op het kiezen van een beroep.
Voor de eerste golf was het voor een “vrouw van fatsoen” ongehoord om (betaalde) arbeid te verrichten. Hier kwam verandering in. Doordat vrouwen een goede opleiding konden volgen, konden ze ook over dezelfde kennis beschikken als mannen. Hierdoor konden ze uit meer beroepen kiezen dan daarvoor. Verenigingen als Arbeid Adelt en Tesselschade maakte zich sterk voor de mogelijkheid voor onderwijs en betaalde arbeid voor vrouwen op het gebied van nijverheid en kunst. Ook in de ziekenverpleging ontstonden opleidingen en betaalde banen voor vrouwen. Zo werd het denkbeeld dat betaalde arbeid voor fatsoenlijke meisjes niet paste, steeds meer ondergraven. Een hoogtepunt in de strijd voor betaalde arbeid was de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid (Den Haag, 1898). Deze werd georganiseerd door verschillende vrouwenorganisaties met het doel het arbeidsveld voor vrouwen te verruimen, de arbeidsvoorwaarden te verbeteren en de algemene belangstelling voor vrouwenarbeid te vergroten. De tentoonstelling trok een groot aantal bezoekers en verschillende instanties als het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid vloeide eruit voort.
(enkele) Verbeteringen op seksueel gebied
In de jaren tachtig en negentig werden christelijke vrouwenorganisaties opgericht om te strijden tegen de misstanden op zedelijk terrein. Zij zorgden in 1909 voor een wetswijziging die de vader van een kind veroordeelde tot onderhoudsplicht gedurende de minderjarigheid. (Hij hoefde het kind overigens niet te erkennen.) In 1911 werd het houden van een 'huis van ontucht' strafbaar gesteld. Ook probeerden de feministen de dubbele moraal aan te vechten door een nieuw kuisheidsideaal te propageren. Mannen moesten even kuis worden als vrouwen: zelden werd gepleit voor een grotere seksuele vrijheid voor vrouwen. Door de Kinderwetten van 1901 kreeg de vrouw iets meer zeggenschap over haar kinderen, al bleef de macht van de vader veel groter. De Arbeidswet 1889 verbood het vrouwen te laten werken gedurende vier weken na haar bevalling. In 1913 kwam daar het recht op uitkering over de vier weken bij. In de Ziektewet 1913 wordt de uitkeringstermijn verlengd naar zes weken voor en zes weken na de bevalling. Deze Ziektewet 1913 treedt in werking in 1930.
Het einde van de Eerste Feministische Golf
Internationaal duurde de Eerste Feministische Golf van ca. 1848 tot 1940. In Nederland was dit van 1870 tot 1920.
Met de verkrijging van het vrouwenkiesrecht, vrij snel gevolgd door de crisisjaren, kwam er een einde aan de eerste feministische golf. Het belangrijkste strijdpunt was immers gewonnen. Maar er waren nog veel meer zaken die mee hielpen aan t wegebben van de eerste golf. De meeste feministen waren blij dat het vrouwenkiesrecht eindelijk was ingevoerd. De strijd had hen veel tijd en energie gekost. Toch was er ook teleurstelling. De verwachtingen van het gewonnen kiesrecht waren namelijk hoger dan waargemaakt kon worden. Zo hadden ze gehoop dat het aantal vrouwen in het parlement snel zou toenemen, maar dit viel tegen. De meeste feministen besloten mede hierdoor een periode te gaan kijken naar wat ze allemaal hadden gewonnen, in plaats van naar wat ze nog wilden bereiken. Tenslotte brak er in 1929 een zware economische crisis uit, gevolgd door de Tweede Wereldoorlog waardoor de bevolking, inclusief de feministen, zich minder bezig hield met de vrouwenstrijd, en meer met de zorg te overleven.
Tussen de golven in
Door de crisis die zich meesterde in vele landen, waaronder Nederland, werd vrouwenarbeid steeds meer gezien als een bedreiging voor de mannenarbeid. Het uurloon van de vrouw was namelijk veel lager, en dus was er meer vraag naar vrouwen. Er werd geprobeerd de betaalde arbeid van vrouwen terug te dringen, om het salaris van de man veilig te stellen. Zo bepaalde de toenmalige minister van Financiën (minister De Wilde) in 1934 dat, ter bestrijding van de werkloosheid, geen gehuwde vrouwen meer in overheidsdiensten zouden worden aangesteld, tenzij ze kostwinner was. Ook ontstond de regeling dat arbeid voor meisjes en ongetrouwde vrouwen wel was toegestaan, maar zodra een vrouw trouwde werd er verwacht dat ze zouden stoppen met werken.
In de periode tussen de twee wereldoorlogen hadden de anti-feministische confessionelen veel invloed op het regeringsbeleid. Zij probeerden de hervormingen uit de eerste golf weer terug te draaien, en de vrouw weer ver onder de man te plaatsen. Natuurlijk ondervonden ze verzet van de feministen, maar minder radicaal dan in de eerste golf.
Aanloop naar de Tweede Feministische Golf
Dankzij de Eerste Feministische Golf was er wel veel veranderd, maar er waren nog veel verschillen tussen de posities van mannen en vrouwen. De feministes hadden drie hoofddoelen gehad. Namelijk dat de vrouw een vrij mens zou worden, dat ze tot haar maximale potentie kon komen en dat ze een volwaardig lid van de maatschappij zou worden. Deze doelen waren in de Eerste Feministische Golf nog niet volledig bereikt, en dus moest er nog een Tweede Feministische Golf komen. Het ontstaan van de tweede feministische golf had echter meer redenen dan alleen het behalen van de resultaten die in de eerste golf niet waren gerealiseerd. Er waren ook andere invloeden zoals de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog, de economische groei, de democratisering en de secularisatie.
Vooral dit laatste, het feit dat godsdienst steeds minder bepalend werd voor het dagelijks leven, zorgde ervoor dat veel geboden en verboden op het gebied van de omgang tussen man en vrouw minder strikt werden. Ook de sociale controle van kerk en geloofsgemeenschap hield nagenoeg op te bestaan. Dit betekende een verruiming van gedragsmogelijkheden en een grotere nadruk op zelfontplooiing en onafhankelijkheid dan voorheen.
Ook het groeiend aantal hoger opgeleide vrouwen wordt vaak als een van de aanleidingen gezien voor nogal ontstaan van de Tweede Feministische Golf. Deze vrouwen werden zich het meest bewust van de ongelijkheid tussen man en vrouw, die op geen enkele manier overeen kwamen met de ideeën uit de jaren zestig over recht op ontplooiing en gelijke kansen voor iedereen.
Een andere belangrijke oorzaak voor het ontstaan van de tweede golf was het stijgende aantal (getrouwde) vrouwen die betaalde arbeid. In de jaren zestig deed de arbeidsmarkt een dringend beroep op getrouwde vrouwen. Bedrijven boden zelfs voorzieningen voor kinderopvang en parttime werk werd mogelijk gemaakt. Daardoor steeg het aantal buitenshuis werkende gehuwde vrouwen van 7% in 1960 naar 17% in 1971. Toch bleef er een groot verschil in betaalde arbeid voor mannen en vrouwen, zowel in functie als in rechten. Het aantal vrouwen met een baan steeg ook niet veel verder dan 17%
Aan de ene kant veroorzaakte de opbouw van de welvaartsstaat dus een stijging in de beroepsarbeid van gehuwde vrouwen en in de acceptatie daarvan. Aan de andere kant werd sinds de Tweede Wereldoorlog het belang van de huisvrouwen, en vooral van het moederschap sterk benadrukt. Volgens nieuwe theorieën, zoals de hechtingstheorie van Bowlby werd gewezen op het belang van de voortdurende aanwezigheid van de moeder voor het jonge kind. En ondanks dat er meer vrouwen konden werken bleef er een groot verschil in betaalde arbeid voor mannen en vrouwen, zowel in functie als in rechten. Het aantal vrouwen met een baan steeg ook niet veel verder dan 17%
De Britse sociologe Olive Banks, en velen met haar, wijzen er op dat feministische ideeën zowel een verklaring kunnen geven op het buitensluiten van vrouwen uit de betaalde arbeid als op het in groten getale toetreden van vrouwen tot de arbeidsmarkt. Volgens hen is het goed mogelijk dat de tweede golf is ontstaan vanuit de tegenstrijdige eisen waarmee vrouwen werden geconfronteerd. Dit leidde bij veel vrouwen die zich toch al buitengesloten voelden tot een nog sterker gevoel van onvrede en achterstelling. Onder invloed van deze onvrede onder huisvrouwen en moeders ontstond in de loop van de jaren zestig het zogenaamde huisvrouwensyndroom, een geheel van psychosomatische en emotionele klachten.
Tenslotte moet ook de invloed van de seksuele revolutie, die onder andere een gevolg was van de secularisatie, worden genoemd, die normen en waarden deed schuiven en de onafhankelijkheid van het individu op seksueel terrein bevorderde. Het gebruik van voorbehoedmiddelen raakte in brede kring geworteld. De veranderingen in de jaren zestig waren dermate ingrijpend dat wel is gesproken van een morele revolutie. Vond in 1965 nog ruim 41% van de bevolking dat een meisje (!!!) maagd moest blijven tot haar huwelijk, in 1970 was dit percentage gedaald tot ruim 17. De voortdurende daling van het kindertal en van de huwelijksleeftijd droegen ertoe bij dat de tijd die aan opvoeding besteed hoefde te worden, sterk verminderde en dat vrouwen steeds eerder ‘uit de kleine kinderen waren’.
Een nieuw verschijnsel dat in deze periode opkwam, was de vrijwillige kinderloosheid. Ook het aantal buitenechtelijke relaties en het aantal echtscheidingen namen sterk toe. Het normatieve karakter van huwelijk en gezin werd steeds meer aangevochten. Door dit alles werden moederschap en huwelijk voor veel vrouwen minder levensvullend en bestaansbepalend. Ze had meer nodig dan alleen de rol van moeder en echtgenote om haar gevoel van eigenwaarde hoog te houden. Vrouwen begonnen het recht op zelfbeschikking, dat van alle kanten werd bepleit, op zichzelf betrekken.
De Tweede Feministische Golf
In de Verenigde Staten wordt het boek “The feminine mystique” uit 1963 van Betty Friedan als begin genoemd voor de Tweede Feministische Golf. Het boek behandelde het ‘probleem zonder naam'. Moderne vrouwen waren ontevreden, omdat het huishouden zo vervelende.
In Europa wordt het boek 'La deuxième sexe' van Simone de Beauvoir uit 1948 als begin (en/of aankondiging) van de Tweede Feministische Golf gezien. Het duurde echter nog ongeveer 15 jaar voordat er echt actie ondernomen werd door feministen.
De tweede golf brak door in de jaren zestig. In Nederland wordt het artikel “Het onbehagen bij de vrouw” van Joke Smit uit 1967, als belangrijke mijlpaal gezien in de totstandkoming van de tweede golf. Joke constateerde dat de vrouw een tweederangsburger was en dat zij zich van deze positie bewust moet worden. Ook verteld ze over haar eigen ervaringen als vrouw en als werkende moeder met jonge kinderen verwerkte, en bepleitte zij het belang van arbeid buitenshuis en van bewustwording door vrouwen van hun rechten en plichten. "Wie getaxeerd wordt op eigen merites in plaats van op de positie van een echtgenoot hoeft zich geen aanhangsel meer te voelen." Met dit artikel, eindigt met de woorden: "Zou het niet goed zijn als moeders hun kinderen meer te bieden hadden dan enkel zorgzaamheid?", gaf Joke Smit de stoot tot het ontstaan van de Tweede Feministische Golf. De onmogelijkheid om moederschap en werk buitenshuis te combineren was voor haar aanleiding om samen met Hedy d’Ancona de actiegroep Man-Vrouw-Maatschappij op te richten.
De thema’s van de tweede feministische golf overlappen deels met die van de eerste. Arbeid, politiek en onderwijs stonden weer centraal, omdat op deze terreinen te weinig was bereikt. Slechts 16 procent van de vrouwen had een betaalde baan, er was nauwelijks kinderopvang, vrouwen verdienden minder dan mannen. Ook deden meisjes het minder goed op school dan jongens: de boodschap was dat vrouwen niet voor een carrière hoefden te werken omdat ze toch zouden trouwen. Ook in de politiek waren er maar weinig vrouwen. Zo was hooguit 15 procent van de Tweede Kamerleden vrouw.
Nieuwe strijdpunten in de tweede feministische golf waren seksualiteit, huwelijk en gezin. Vrouwen draaiden alleen op voor het huishoudelijk werk, en vochten nu voor herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. Ook voerden ze strijd voor het recht op abortus, onder het motto ‘baas in eigen buik’. En ze streden tegen de dubbele moraal op seksueel gebied, die van vrouwen kuisheid eiste terwijl een man met veel relaties juist aan aanzien won.
Een ander belangrijk aspect van de tweede golf is het ontstaan van de feministische theorie. Deze theorie protesteerde tegen de traditionele (lees: mannelijke) manieren van theorievorming. De feministische theorie kent veel varianten. Er wordt echter uitgegaan van een aantal fundamentele basisprincipes:
- Gender* is een sociale constructie die vrouwen meer onderdrukt dan mannen.
- De constructies van gender* worden bepaald door de patriarchale maatschappij.
- De ervaringen van vrouwen vormt de beste bron van kennis voor het bouwen aan een niet-seksistische toekomst.
De feministische theorie heeft een dubbele functie: in de eerste plaats is er de kritische taak: het aan de kaak stellen van gender stereotypen. Daarnaast heeft ze ook een constructieve taak: het aanreiken van alternatieve modellen.
(* Gender = term die gebruikt wordt om de sociaal geconstrueerde verschillen tussen vrouwen en mannen aan te duiden. Een voorbeeld van gender is dat de vrouw voor de kinderen hoort te zorgen, of dat een man carrière behoort te maken.)
Opnieuw zullen er een paar toonaangevende vrouwen worden besproken. Ook wordt er iets verteld over de belangrijkste groepen uit de tweede golf: Dolle Mina en MVM. Tot slot volgt een opsomming van de resultaten van de Tweede Feministische Golf.
2a. Marga Klompé
Margaretha Albertina Maria (Marga) Klompé werd geboren in Arnhem op 16 augustus 1912 en overleed in Den Haag op 28 oktober 1986. Ze was een Nederlandse politica. In 1956 werd ze de eerste vrouwelijke minister van Nederland.
Haar vader was Joannes Petrus Maria Klompé, eigenaar van een postpapierbedrijfje, en haar moeder Ursula Maria Josepha Aloijsia Verdang. Klompé studeerde scheikunde, natuurkunde tot 1942 en daarna medicijnen. Deze studie moest ze afbreken omdat de universiteit sloot. Rond haar twintigste maakte Klompé een diepe geloofscrisis door. Ze was thuis heel gelovig opgevoed, apologetisch zelfs, dat wil zeggen alleen gericht op het christendom. Tijdens haar studie kwam ze er achter dat er veel meer geloofsovertuigingen waren. Ze verdiepte zich in andere vormen van geloof en kwam uiteindelijk diepgelovig uit deze crisis.Wel hield ze er een blijvend respect voor andere vormen van geloofsbeleving aan over.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was ze actief in het verzet, onder meer als koerierster. Na de oorlog heeft ze zich meteen ingezet voor de wederopbouw. Zij vond het vanzelfsprekend dat vrouwen in alles gelijk waren aan mannen. Dit was voor haar een reden om ook de politiek in te gaan.
Klompé richtte samen met haar studievriendin Wally van Lanschot in september 1946 het Roomsch Katholiek Vrouwendispuut op om vrouwen met tijd en aanleg te mobiliseren voor het publieke leven. Omdat ze geërgerd was door het feit dat er geen enkele katholieke vrouw in het parlement was gekomen bij de verkiezingen van 1946.
Marga Klompé was lid van veel verenigingen en genootschappen. Ze werd de eerste presidente van het Roomsch Katholiek Vrouwendispuut; zij bleef dat tot 1950. Andere vrouwenorganisatie vroegen ook geregeld om hulp. In 1947 kreeg zij op advies van de Nederlandse vrouwenorganisaties een plaats in de Nederlandse delegatie naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In die delegatie viel ze bij haar katholieke collega's onmiddellijk op. Zij zetten haar vervolgens onder druk om zich kandidaat te stellen voor de Tweede Kamer. In de KVP-fractie kreeg ze het buitenlands beleid te doen. Zij werd vaker afgevaardigde naar de Verenigde Naties. Van 1949 tot 1956 werd zij lid van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa en van 1952 tot 1956 van het Parlement van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Als Tweede Kamerlid was zij buitenlandwoordvoerster voor haar fractie en had ze grote belangstelling voor de Europese samenwerking. Ze was lid van de KVP, de katholieke volkspartij. Op 13 oktober 1956 werd ze als minister van Maatschappelijk Werk de eerste vrouwelijke minister van Nederland.
Onder haar bewind als minister is onder andere de bijstandswet van 1963, die de Armenwet van 1912 verving, tot stand gekomen. Daarmee werd bepaald dat iedereen moet beschikken over de noodzakelijke middelen voor de kosten van bestaan. Ze bracht ook de omroepwet en de woonwagenwet tot stand. De omroepwet stond, op beperkte schaal, reclame toe op televisie en de woonwagenwet zorgde voor betere leefomstandigheden voor woonwagenbewoners.
Als minister woonde zij regelmatig vergaderingen van de Raad voor Economische Aangelegenheden bij hoewel ze daar geen lid van was. Zo wist ze hoe de voorbereidingen voor de rijksbegroting verliepen. In het kabinet-De Jong gaf zij wekelijks bijles aan de K.V.P.-staatssecretarissen en vertelde ze over de gang van zaken in de ministerraad.
Klompé had veel overtuigingskracht en was niet bang om haar mening te uiten. In de fractie durfde Klompé het als een van de weinigen op te nemen tegen voorzitter Romme. Tegen hem zei ze precies waar het op stond. Haar doorzettingsvermogen en koppigheid werden niet altijd goed opgevat. Sommigen dachten dat ze zo snel mogelijk een hoge functie in de politiek wilde bereiken. Dat deed ze uiteindelijk ook door de eerste vrouwelijke minister van Nederland te worden in 1956. Ze streed ervoor het ministerie van sociale zaken belangrijker te maken en door haar inspanningen steeg de waardigheid van dit departement aanzienlijk.
Klompé vond het particulier initiatief erg belangrijk. Ze zette zich er voor in en zorgde ervoor dat het veel subsidie kreeg. Ze vond wel dat de overheid goed moest ingrijpen als het initiatief faalde. Daarom maakte ze onder andere de Wet op de bejaardenoorden uit 1963, die moest ervoor zorgen dat er een eind kwam aan de vaak mensonterende toestanden in particuliere tehuizen. Zelf vond Marga Klompé de bijstandswet het belangrijkste wat ze had bereikt in haar politieke carrière.
In 1971 zette Marga Klompé een punt achter haar politieke activiteiten. Zij wijdde zich voortaan aan het kerkelijke werk, met speciale aandacht voor de vraagstukken van vrede en veiligheid. Van 1972 tot 1985 was ze voorzitter van de Pauselijk commissie Justitia et Pax Nederland. Haar inzet voor de kerk was, ondanks de ernstige kritiek die zij erop had, groot. Marga Klompé voelde zich allesbehalve een feministe en zeker in het radicale feminisme van de jaren zestig heeft zij nooit iets gezien; de provocerende methoden van de actiegroep Dolle Mina vond zij ronduit vulgair. Voor haar was het een vanzelfsprekende zaak dat de vrouw even geschikt was als de man voor welke functie dan ook.
Toen in het midden van de jaren tachtig bekend werd dat ze aan een ernstige ziekte leed, besloot ze te blijven werken. Haar zuster Charlot verzorgde haar in de laatste maanden van haar leven. Ze besloot dat er bij de uitvaartdienst niet over haar persoon mocht worden gesproken. Marga Klompé werd gecremeerd in Den Haag. Haar as werd verstrooid op de Noordzee.
Streed voor
- zorgen dat vrouwen beter vertegenwoordigd werden in de maatschappij.
- zorgen voor gelijkheid van behandeling in de maatschappij.
- zorgen dat iedereen in zijn behoeften kan voorzien.
De middelen die zij daarvoor had waren:
- haar politieke positie en de manier waarop zij anderen kon overtuigen van haar ideeën.
- doordat ze gestudeerd had wist ze veel en kon ze goed verwoorden wat ze wilde bovendien had ze daardoor de gelegenheid om op belangrijke posities in de maatschappij te komen.
- Voor de betere positie van vrouwen richtte ze samen met een studievriendin het Roomsch Katholiek Vrouwendispuut op dat vrouwen kon leren hoe ze voor zichzelf op konden komen, al dan niet in de politiek.
Heeft bereikt
Doordat zij in de politiek zat en zelfs een aantal keer minister was, kon ze veel doen voor mensen die niet goed voor zichzelf konden zorgen of daar niet de middelen toe hadden. Ze deed dat onder meer door middel van de wet op de bejaardenoorden en de algemene bijstandswet van 1963.
Marga Klompé heeft veel van haar doelen bereikt maar vrouwen zijn nog steeds niet veel vertegenwoordigd op hoge of invloedrijke posities in de maatschappij. Als ze dat wel zijn gaat dat vaak ten koste van een gezinsleven.
2b. Joke Smit
Johanna Elisabeth Smit of Kool-Smit werd geboren in Utrecht op 27 augustus 1933 en overleed in Amsterdam op 19 september 1981. Ze was in de jaren zeventig van de twintigste eeuw een belangrijke en succesvolle feministe. Allebei haar ouders waren lid van veel verenigingen en gaven haar ook de mogelijkheid te studeren wat in die tijd niet gebruikelijk was voor meisjes. Ze kwam al jong in aanraking met feministische ideeën onder andere omdat haar moeder voorzitter was van de Vrouwenunie van Nederlandse Christen Geheelonthouders Verenigingen. Joke Smit ging Frans studeren en daardoor kon ze het werk van Simone de Beauvoir en Jean-Paul Sartre lezen. Zij waren bekende feministen in Frankrijk en min of meer de grondleggers van de Tweede Feministische Golf.
Toen Smit les ging geven leerde ze Constant Kool kennen waarmee ze trouwde en een zoon en een dochter kreeg. Samen waren ze actief in de beweging Man-Vrouw-Maatschappij en publiceerden verschillende artikelen. Doordat ze zelf een werkende moeder was, ondervond ze hoe moeilijk het was moederschap en werk te combineren omdat er geen goede regelingen waren voor kinderopvang. Bovendien werden vaker mannen dan vrouwen aangenomen, er was dus geen gelijke behandeling.
Joke Smit was één van de belangrijkste woordvoerders van de tweede golf van de vrouwenbeweging in Nederland. Smit sprak al in 1966 over het recht van de vrouw om zelf te mogen beslissen over wel of geen abortus. In 1967 brak ze definitief door met het artikel “Het onbehagen bij de vrouw”. Dit artikel, uit het literair tijdschrift De Gids, wordt gezien als het begin van de tweede feministische golf in Nederland. Zij beschreef hierin de frustratie van getrouwde vrouwen die meer wilden dan een bestaan als moeder en huisvrouw.
Smit was actief in de organisatie Man-Vrouw-Maatschappij, die zij met Hedy d'Ancona en een aantal anderen in 1968 had opgericht. Deze organisatie zou een belangrijke rol spelen in de emancipatiebeweging van de jaren zeventig en tachtig: niet alleen was het de basis van een groot aantal feministische initiatieven, maar ook wist het Den Haag te overtuigen van de noodzaak van een emancipatiebeleid. Zelf was ze ook actief in de politiek, in de gemeenteraad van Amsterdam voor de PvdA. Ze stopte daar na korte tijd weer mee omdat ze niet genoeg tijd overhield voor haar feministische bezigheden. Voor haar was haar deelname aan de politiek dus ondergeschikt aan haar inzet voor de emancipatie van de vrouw. In tegenstelling tot Henriette Roland-Holst, zij was een feminisme uit de eerste golf en zij koos voor het socialisme, denkende dat daar vanzelf gelijke rechten voor man en vrouw uit zouden voortvloeien. Wat dus (bijna) niet is gebeurd, zeker niet vanzelf.
Ook schreef zij in de jaren zeventig allerlei artikelen en publicaties op het gebied van vrouwenzaken in de politiek, vrouwenrechten, de emancipatie van lesbische vrouwen, feminisme en socialisme, en onderwijs voor meisjes en vrouwen. Smit werd ook bekend door haar vooruitstrevende voorstellen voor een herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid in de maatschappij. Ze pleitte ervoor dat zowel mannen als vrouwen dertig uur per week werken om een salaris te verdienen. Dan zouden allerlei onbetaalde huishoudelijke taken beter verdeeld kunnen worden.
Joke Smit is - mede door haar vroege dood - een symbool geworden van de tweede feministische golf in Nederland. Zo kreeg ze in 1979 de Annie Romein-Verschoor-prijs van het tijdschrift Opzij toegekend en werd na haar dood een tweejaarlijkse prijs naar haar vernoemd, de Joke Smit Prijs. Die prijs is bestemd voor een persoon, groep of instantie die een fundamentele bijdrage levert aan de verbetering van de positie van vrouwen in Nederland.
“De fout van hun leven”
Belangrijke punten uit de rede uitgesproken bij het in ontvangst nemen van de Annie Romein-Verschoor-prijs 1979, op 30 november 1979 door Joke Smit. Ik geloof dat de vrouwen die destijds het socialisme hoger stelden dan het feminisme, Henriëtte Roland Holst voorop, de fout van hun leven hebben gemaakt; zij onderschatten de kracht van het patriarchaat. (mannen heerschappij)
- Zijn wij in 1979 verder? Eén stapje: de emancipatie is nog niet voltooid, wordt nu gezegd.
- Willen vrouwen als groep gelijke kansen hebben dan moeten we drie dingen doen:
- werk binnenshuis en buitenshuis herverdelen, de vijf-urige werkdag dus;
- zorgen dat alle functies en taken gemengd worden gemaakt, evenveel vrouwen als mannen in een bepaald beroep;
- macht eerlijk delen, evenveel vrouwen op beslissingsposten als mannen.
De geschiedenis van de eerste golf kan ons leren wat er gebeurt als wij onze loyaliteit elders beleggen dan bij onze medevrouwen. Feministische solidariteit gaat boven partijsolidariteit; welke tegenstelling er verder ook tussen politieke partijen moge zijn, als vrouwen bij de Tweede Kamer niet gemeenschappelijk duwen bereiken we niets. Instituties zijn stevige organisatievormen met een heldere structuur die landelijk samenwerken en invloed uitoefenen.
Dank zij het feit dat de vrouwen in de PvdA een eigen organisatie hadden met een formele status binnen de partij, kon er enige feministische invloed op het beleid worden uitgeoefend. Een van de eerste plekken waar zo'n institutie moet komen is de vakbeweging, een vrouwenorganisatie door alle bonden heen met een formele status, die invloed heeft op het hoogste niveau.
Als wij die twee dingen doen, samenwerken ondanks verschillen in wereldbeschouwing en instituties bouwen, dan hoeft de Annie Verschoor van de eenentwintigste eeuw niet thuis op haar eentje de luiers te wassen en tussen de bedrijven door het faillissement van de tweede golf te analyseren.
Hieruit blijkt dat Joke Smit zelf heel goed wist wat er nog allemaal moest gebeuren om te bereiken dat vrouwen op alle gebieden gelijk worden aan mannen en waarom de Eerste Feministische golf niet zo succesvol was als ze had kunnen zijn.
Streed voor
- Een betere positie van vrouwen in de maatschappij
- Een eerlijke verdeling van huishoudelijke taken en salaris.
De middelen die zij daarvoor had waren:
- Haar boeken en stukken die zij schreef, daardoor raakten haar ideeën bekend en werden andere vrouwen die het lazen enthousiast over haar opvattingen en wilden zij ook veranderingen.
- de vereniging Man-Vrouw-Maatschappij, dat een soort lobbygroep was om haar ideeën in de politiek verankerd te krijgen door middel van wetgeving.
Heeft Bereikt
Door haar grote bekendheid waren haar ideeën vrij bekend bij het grote publiek zodat meer vrouwen voor hun rechten opkwamen. De Man-Vrouw-Maatschappij had ook succes; het wist de regering zover te krijgen beleid over emancipatie te maken. Vooral dankzij Joke Smit want zij schreef in 1973 samen met haar man een stuk met als titel Den Uyl, het is tijd voor een emancipatiebeleid. Dat werd met steun van Man-Vrouw-Maatschappij aan het kabinet van Den Uyl gegeven en er werd een emancipatiecommissie in het leven geroepen. Bij die commissie zat ook Joke Smit.
Er kwam in 1977 ook een staatssecretaris voor emancipatie. Hoewel de eerste niet veel succes had, kwamen er later feministes op deze post die wel veel voor elkaar kregen. d’Ancona bijvoorbeeld, zorgde voor een subsidieregeling voor buitenschoolse opvang.
Joke Smit heeft dus een deel van haar doelen bereikt. Een eerlijke verdeling van arbeid binnens- en buitenshuis en van salaris is niet goed gelukt. Ze zei daar zelf ook iets over in de rede die ze uitsprak bij het in ontvangst nemen van de Annie Romein-Verschoor-prijs. Ze stelde dat er drie doelen waren die behaald moesten worden, wil het feminisme uiteindelijk geslaagd zijn. Die drie doelen zijn: werk binnenshuis en buitenshuis herverdelen, de vijf-urige werkdag dus, zorgen dat alle functies en taken gemengd worden, evenveel vrouwen als mannen in een bepaald beroep; macht eerlijk delen, evenveel vrouwen op beslissingsposten als mannen.Om die doelen te bereiken zouden vrouwen van verschillende politieke stromingen beter moeten samenwerken.
2c. Hedy d'Ancona
Hedwig (Hedy) d'Ancona is een Nederlandse politica en feministe. Ze is van Joodse afkomst. Ze werd in 1937 op 1 oktober geboren in Den Haag. Haar vader was leraar economie en econoom in de directie van een grootwinkelbedrijf en haar moeder was filiaalhoudster, verkoopsterm en telefoniste. Haar moeder had zoveel baantjes omdat haar vader tijdens de Tweede Wereldoorlog in een concentratiekamp terechtkwam en de oorlog niet overleefde. Hedy werd opgevoed door haar grootouders en studeerde cum laude af in sociale geografie en sociologie. Zij is getrouwd geweest met de Boer, een psycholoog/psychiater, die de vader van haar kinderen zoon Hajo en dochter, televisiepresentatrice Hadassah de Boer is. Zij heeft relaties gehad met oud burgemeester van Amsterdam Ed van Thijn en met T.V. regisseur en presentator Berend Boudewijn. De laatste jaren heeft zij een relatie met de schilder Aat Veldhoen, de vader van haar schoondochter.
d’Ancona was actief in de politiek voor de PvdA. Ze werkte ook bij de televisie, voor de VARA. Vanaf 1974 was ze lid van de Eerste Kamer, daarna staatssecretaris, minister en lid van het Europees Parlement. In 1975 begon ze een bureau dat gespecialiseerd is in beleidsonderzoek. Ze is vooral bekend door haar betrokkenheid bij de oprichting van Man-Vrouw-Maatschappij en het maandblad Opzij waarvan ze ook een tijdje hoofdredactrice is geweest.
In het tweede kabinet van premier Van Agt was ze staatssecretaris van emancipatie en in het kabinet van premier Lubbers was ze minister van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur. d’Ancona was voornamelijk actief op het gebied van cultuur en emancipatie van vooral vrouwen.
- 1962-1965 TV-producer voor de VARA
- 1965-1975 Wetenschappelijk hoofdmedewerkster in de sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam
- 1974-1981 Lid van de Eerste Kamer
- 1975-1981 Directrice van het Centrum Beleidsadviserend Onderzoek, met Maurice de Hond
- 1981 d’Ancona voerde het woord voor haar partij over het recht op abortus, waar de PvdA vóór is maar christelijke partijen zoals het CDA tegen
- september 1981-mei 1982 Staatssecretaris van onder andere emancipatie op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- augustus 1982-september 1983 Lid van de Eerste Kamer
- 1984-1989 Lid van het Europees Parlement
- 1989-1994 Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
- 1994-1999 Lid van het Europees Parlement
- Tegenwoordig is d’Ancona vice-voorzitter van Oxfam International en schrijft ze stukken voor tijdschriften.
In 1992 kreeg d'Ancona de Harriët Freezerring, dat is een emancipatieprijs die uitgereikt wordt door het maandblad Opzij. In 1994 werd ze koninklijk onderscheiden (Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw) en in 2002 won ze de Aletta Jacobsprijs, deze prijs wordt elke twee jaar uitgereikt door de Rijksuniversiteit van Groningen aan een vrouw met een academische opleiding die een voorbeeldfunctie vervult voor andere vrouwen op het gebied van emancipatie.
Belangrijke punten uit een interview met Hedy d’Ancona in De Groene Amsterdammer van 31-3-2001
“Over de huidige stand van de emancipatie van vrouwen en mannen is d'Ancona ronduit opgewekt.”
“Het is allemaal behoorlijk goed gelukt. Er is heel veel veranderd. Op het gebied van onderwijs en arbeidsmarktparticipatie zijn achterstanden ingehaald. Maar nog steeds zijn er weinig vrouwen op topposities. Ze zitten niet daar waar de beslissingen worden genomen. Dat is niet gelukt. Terwijl, als je ziet hoeveel vrouwen er studeren, en wat ze niet allemaal kúnnen!”
“Zonder spijt constateert ze dat de vrouwenbeweging verleden tijd is.” “Ja, je hebt de rooie dozen en de grrls. Zij vinden het niet nodig om zich nog te organiseren. Ze zien dat de vrouwen emancipatie nog niet voltooid is, maar vinden het een individuele kwestie om door te dringen op de plek die je wil. Als zij dat vinden, dan kan ik wel roepen: ‹Dat vind ik niet›, maar je moet natuurlijk realistisch zijn.”
Wat is onbeweeglijk gebleven?
”Ik denk dat vrouwen nog steeds beter zijn in het creëren van faciliteiten voor mannen, opdat mannen hun gang kunnen gaan, dan dat ze dat zelf doen. Zolang er geen kinderen zijn, gaat alles nog wel een beetje fifty-fifty, maar zogauw er een kind is, gaat alles mis. Maar ik kan me dat ook wel weer voorstellen. Een echte topbaan is niet te combineren met het hebben van kinderen.”
Streed voor
Het verbeteren van de kansen van de vrouw en minderheden in de maatschappij en het bestrijden van geweld tegen meisjes en vrouwen.
De middelen die zij daarvoor had waren:
Hedy ‘Ancona was onder andere lid van veel organisaties met betrekking tot het verbeteren van de rechten van de vrouwen. Zelf heeft ze samen met twee anderen het feministische maandblad Opzij opgericht. Ook heeft ze in verschillende kabinetten gezeten als staatssecretaris voor onder andere emancipatie, arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorziening voor bijzondere groepen en als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarna heeft ze ook nog in verschillende Europese Parlements Commissies gezeten waaronder die voor de verbetering van de rechten van de vrouw. d’Ancona heeft veel gedaan voor de verbetering van minderheidsgroepen en asielzoekers in Nederland en in Europa.
Heeft bereikt
Ze kwam op voor de rechten van die groepen door de Wet Centraal Opvang Asielzoekser uit 1994. Deze wet zegt dat asielzoekers moeten worden geholpen met materiële en immateriële kosten en onderdak moeten krijgen. In 1994 bracht ze een nieuwe Welzijnswet tot stand. Het uitgangspunt daarvan was de gezamenlijke inspanning van overheden, particulier initiatief en andere betrokkenen voor een effectief welzijnsbeleid. Daarmee gaat ze als het ware door op het beleid van Marga Klompé die in 1963 de bijstandswet invoerde, die de Armenwet van 1912 verving.
Zij vindt zelf dat op het gebied van onderwijs en arbeidsmarktparticipatie de rollen nu beter verdeeld zijn, maar qua bezetting van hoge posities in het bedrijfsleven valt er nog heel wat te verbeteren. Toen ze staatssecretaris van emancipatie was heeft ze een regeling gemaakt voor subsidie voor buitenschoolse opvang.
Man-Vrouw-Maatschappij
Man Vrouw Maatschappij, afgekort MVM, was een feministische actiegroep in Nederland, opgericht door Joke Smit en Hedy d'Ancona.
In 1967 schreef Smit het artikel Het onbehagen bij de vrouw. Dit gaf de aanleiding om in oktober 1968 Man Vrouw Maatschappij op te richten. MVM deed het direct goed, er werden veel mensen lid van en de ideeën vonden veel weerklank. De komst van Dolle Mina maakte dat MVM radicaler werd en soms zelfs met een actie meedeed. Er kwam een bestuur zonder voorzitster en ook zonder mannen waarna d'Ancona en anderen de organisatie verlieten. In 1978 werd MVM opgeheven.
MVM zag feminisme als emancipatiebeweging van vrouwen en van mannen; in feite dus als emancipatie van vrouwelijke waarden. Daarmee wordt bedoelt dat mannen ook hun emoties mogen tonen en niet altijd stoer hoeven te zijn en ze zich niet hoeven te schamen als ze geen werk hebben. Dit heeft Joke Smit beschreven in het lied: Er is een land waar vrouwen willen wonen. De tekst beschrijft heel goed wat er eigenlijk zou moeten veranderen.
Dolle Mina
Dolle Mina was een linkse feministische actiegroep die ontstaan is in 1969. De naam “Dolle Mina” is bedacht door Selma Leydesdorff. Ze heeft deze naam ontleend aan de vrouwenstrijdster Wilhelmina Drucker (1847-1925). Ze werd ook wel de “IJzeren Mina” genoemd. Dolle Mina is ontstaan uit een groepje mannen en vrouwen, dat niet tevreden was over de mogelijkheden en de plaats van de vrouw in de maatschappij en in het privé-leven.
De grondleggers waren wis- en natuurkundestudent Michel Korzec, zijn broer Alex, en zijn vriendin Rita Hendriks en Korzecs vroegere buurman Huub Philippens en zijn vrouw Anne Marie. Michel Korzec had in de zomer van 1969 een bezoek gebracht aan de Verenigde Staten waar hij in aanraking kwam met Women’s Lib-groepen die opkwamen voor de emancipatie van de v rouw. Dit inspireerde Korzec om thuis zijn broer, zijn buurman en hun partners bij elkaar te brengen om een actiegroep te vormen. Deze mensen vormden de kern van een steeds groter wordende groep.
In september 1969 gingen leden van de Socialistische Jeugd (SJ) nadenken over een nieuwe vrouwenbeweging. Hun inspiratiebronnen waren de actievoerende vrouwen in de Verenigde Staten en de Maagdenhuisbezetting enkele maanden eerder in hetzelfde jaar. Al snel trokken de Dolle Mina’s door Amsterdam. Later door heel Nederland en door de goede presentatie in de media zelfs door België en Duitsland.
In april 1970 had de Dolle Mina haar eerste congres. Tijdens dit congres probeerden ze een algemene Dolle Mina verklaring op te stellen: "Ervan uitgaande dat een rolverdeling tussen man en vrouw niet te verdedigen is op grond van biologisch onderscheid, stelt Dolle Mina zich een maatschappijverandering ten doel, die gelijke ontplooiingskansen voor iedereen en onafhankelijk van sekse mogelijk maakt. Dit kan worden verwezenlijkt door middel van sociale strijd, bewustwording en mentaliteitsverandering en daardoor beëindiging van de sociaaleconomische ondergeschiktheid zowel van man als vrouw".
Streden voor
De strijdpunten van Dolle Mina waren:
- gelijk loon voor gelijke arbeid;
- meer en betere seksuele voorlichting en opvoeding;
- strijd tegen de dubbele seksuele moraal;
- goede anticonceptie, de pil in het ziekenfondspakket;
- zelfbeslissing over abortus (“Baas in eigen Buik”);
- gelijke opvoeding voor jongens en meisjes;
- uitbreiding aantal kindercentra, veilige speelplaatsen;
- geen slavinnenrol voor de huisvrouw;
- geen achterstelling van de gehuwde moeder,
- werk voor (gehuwde) vrouw als dat haar wens is;
- openbare toiletten (óók voor vrouwen);
- alle opleidingen ook toegankelijk voor vrouwen;
- verbetering en democratisering van het onderwijs;
- mannen moeten dienst kunnen weigeren;
- tegen de “Missverkiezing”.
Wat heeft Dolle Mina bereikt?
Rond 1975 ging Dolle Mina eigenlijk alleen nog maar voor abortusdemonstraties massaal de straat op. Dolle Mina had zich voortgeplant in verschillende actiegroepen en organisaties. Vrouwen namen deel in de politieke partijen en de vakbonden. Aan de universiteiten ontstonden “vrouwenstudies”, er waren overblijfmogelijkheden voor schoolgaande kinderen, uitgebreidere voorlichtingen over anticonceptie en abortusklinieken. In november 1970 was de publicatie van “Dolle Mina Klaagt Aan”. In dit Dolle Mina-boekje vertellen vrouwen hun persoonlijk verhaal over abortus.
Het uiteenvallen van Dolle Mina
Rond 1972 ontstonden radicale feministische groepen en afsplitsingen, zoals “Paarse September” en Vrouwenkollektief”. Daardoor werd Dolle Mina naar de achtergrond geschoven. Veel vrouwen werden actief in allerlei andere organisaties. Eén van de laatste grote activiteiten van Dolle Mina was de actiedag “Op de vrouw af”. Bij deze activiteit werd er samengewerkt tussen enkele vrouwenbladen, de Man-Vrouw-Maatschappij (MVM) en de Dolle Mina’s. Rond 1977 was het einde van de Dolle Mina’s.
Resultaten van de tweede feministische golf
Oprichting van het IAV
In 1935 werd het IAV, het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging opgericht. Inmiddels is de naam veranderd in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) heet. Het IIAV, dat in Amsterdam ligt, beheert veel uniek en waardevol materiaal op het gebied van de positie van vrouwen, waaronder de archieven van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht en het archief van Aletta Jacobs.
Opheffing van de handelingsonbekwaamheid
In 1956 werd de handelingsonbekwaamheid van gehuwde vrouwen, die was vastgelegd in het huwelijksrecht, opgeheven. Vrouwen hadden voortaan geen toestemming van hun man meer nodig om een arbeidsovereenkomst te sluiten. In de wet is de man nog wel “ hoofd der echtvereniging”. In 1971 wordt ook deze regel afgeschaft.
Eerste vrouwelijke minister
Op 13 oktober 1956 werd Marga Klompé van de KVP (Katholieke Volks Partij) minister van Maatschappelijk werk en daarmee Nederlands eerste vrouwelijke minister.
Vrouwelijke ambtenaren toegestaan
De in 1934 opgestelde regeling die gehuwde vrouwen verbood in overheidsdiensten te werken kwam ten einde. Vanaf 1957 mochten gehuwde vrouwen weer als ambtenaar (bijvoorbeeld lerares) werkzaam te zijn.
“De Pil” toegestaan
Vanaf 1911 was het aanbieden van middelen ter voorkoming van zwangerschap wettelijk verboden; dit verbod blijft gehandhaafd tot 1969. In 1961 deed de anticonceptiepil haar intrede. Door de pil kregen vrouwen de mogelijkheid hun zwangerschap zelf te reguleren, en werd een enorme impuls gegeven aan de ‘seksuele revolutie’.
Eerste toevluchtsoord
In 1974 werd in Amsterdam het eerste Blijf van m’n Lijf-huis opgericht. Er volgen twintig huizen in de rest van het land. Eind jaren ’80 vluchtten er dagelijks ongeveer zeven vrouwen naar een Blijf-huis, per jaar zo’n 2500.
Emancipatie Kommissie opgericht
In 1974 stelde de regering de Emancipatie Kommissie in, voorloopster van de Emancipatieraad (1981). De commissie kwam, onder meer, met ideeën voor een Algemene Wet Gelijke Behandeling, en regionale vrouwenemancipatiebureaus.
Gelijk loon
Vanaf 1975 gold de wet gelijk loon voor mannen en vrouwen. Werkgevers moesten vrouwen evenveel betalen als hun mannelijke collega’s.
Recht op Abortus
In 1984 treedt de Wet Afbreking Zwangerschap in werking: abortus blijft in het Wetboek van Strafrecht, maar is niet strafbaar wanneer de wet wordt nageleefd.
Man en vrouw gelijk gesteld
In 1980 ging de “Wet Gelijke Behandeling” voor mannen en vrouwen in werking . Deze hield in dat er geen verschil mocht zijn tussen mannen en vrouwen als het ging om:
- Personeelsadvertenties
- Sollicitatieprocedures
- Arbeidsvoorwaarden
- Promoties
- Ontslag
- Beroepskeuzevoorlichting
- Toegang tot opleidingen
Vanaf 1994 gold de “Algemene Wet Gelijke Behandeling”, en werd er ook een “Commissie Gelijke Behandeling” ingesteld. De wet is ook na die tijd nog verschillende malen uitgebreid.
Verbeteringen op gebied van (betaalde) arbeid en onderwijs
Het percentage gehuwde vrouwen met een betaalde baan was in 1983 verdubbeld (ruim 35 procent) ten opzichte van 1971 (ruim 17 procent). Het totale percentage betaald werkende vrouwen was gestegen van 30 naar ruim 40 procent. Vrouwen hadden nog wel veel minder vaak hoge functies. Het “Glazen Plafon” werd steeds beter zichtbaar. De achterstand van meisjes in het onderwijs ten opzichte van jongens is weer verder verkleind. In 1971 was 21 procent van het totaal aantal studenten vrouw en in 1983 was dat 35 procent. Bovendien werd het voor (huis)vrouwen steeds makkelijker om nog op latere leeftijd een opleiding te volgen. Ook nam het aantal vrouwen in de politiek steeds meer toe.
Verbeteringen op seksueel gebied
Binnen het huishouden veranderde veel tijdens de tweede feministische golf. De vrouw werd vaker (mede)kostwinner. Er was een verbod op ontslag bij zwangerschap aangenomen, wat ervoor zorgde dat steeds meer getrouwde vrouwen konden blijven werken. Ook werd (in 1990) het (doorbetaalde) zwangerschapsverlof verlengd van 12 naar 16 weken. Door nieuwe ontwikkelingen als voorbehoedsmiddelen en abortus had de vrouw nu ook de keus of en wanneer ze moeder wilde worden. Bovendien was er een verbod op verkrachting binnen het huwelijk gekomen, en werden er steeds meer maatregelen genomen om de (seksuele) veiligheid van vrouwen ook buiten de deur te vergroten.
Het einde van de Tweede Feministische Golf
Internationaal duurde de Tweede Feministische Golf van ca. 1948 tot 1980. In Nederland was dit van 1960 tot 1990.
In de jaren zestig en zeventig wisten de feministen zich ondanks hun onderlinge verschillen te verenigen door hun gemeenschappelijke woede over de vrouwenonderdrukking. Maar in de jaren tachtig komen deze verschillen steeds meer naar boven, waarbij de gemeenschappelijkheid steeds minder tot uitdrukking komt.
De Tweede Feministische Golf had bestaan uit drie fasen:
- Het gematigd feminisme: Kenmerkend doordat vrouwen wel bleven strijden voor de rechten maar wel in samenwerking met mannen. Dit omdat ze aan hen gelijk gesteld wilden worden en normen en waarden wilden overnemen. Dolle Mina en de Man Vrouw Maatschappij waren in deze tijd twee belangrijke organisaties.
- Het socialistisch feminisme (vanaf 1971): Belangrijk in deze periode zijn de vrouwenpraatgroepen met als ideologische achtergrond het radicaal feminisme. Er ontstonden een aantal nieuwe feministische bewegingen die werden opgericht door jonge, goed opgeleide vrouwen. Via vormings- en scholingswerk bereikten ze ook minder opgeleide vrouwen. Er ontstonden vrouwengezondheidscentra en blijf-van-mijn-lijfhuizen. De feministische beweging had ook een grote invloed op het denken van de mensen. Er werd een stuk liberaler gedacht dan een aantal jaar geleden.
- Het radicaal feminisme (jaren ’80): Na de stakingsdag tegen de abortuswet in 1981 heeft de feministische stroming haar aandacht gericht op seksueel geweld. Dit in de vorm van aanranding, verkrachting, ongewenste intimiteiten op het werk, incest en (gewelddadige) pornografie.
Eind jaren tachtig begon de tweede golf langzaam weg te ebben. De hoofddoelen waren immers bereikt, en met de Wet Gelijke Behandeling werd de strijdbijl dan ook min of meer begraven.
3a. Vergelijking binnen de Eerste Feministische Golf
Om een goede vergelijking te maken binnen de Eerste Feministische Golf, zetten we eerst de strijdpunten van de drie belangrijkste feministen op een rijtje. De drie belangrijkste feministen uit de eerste feministische golf zijn:
- Aletta Jacobs
- Suze Groeneweg
- Wilhelmina Drucker
Aletta Jacobs streed voornamelijk voor:
- Passief kiesrecht voor vrouwen
- Actief kiesrecht voor vrouwen
- Recht op hoger onderwijs voor vrouwen.
Suze Groeneweg streed voornamelijk voor:
- Betaalde arbeid voor vrouwen
- Gelijke postitie voor vrouwen in de politiek
- Wettelijke verlofregeling bij zwangerschap en bevalling (geen onderscheid tussen gehuwde en ongehuwde vrouwen).
Wilhelmina Drucker streed voornamelijk voor:
- Gelijk kiesrecht voor mannen en vrouwen
- Economische zelfstandigheid voor de vrouw
- Juridische, economische en politieke gelijkstelling van de vrouw ten op zichten van de man.
Uit deze belangrijkste strijdpunten blijkt dat deze drie feministen overeenkomsten hebben, maar ook verschillen.
Overeenkomsten en verschillen tussen Aletta Jacobs en Suze Groeneweg:
De grootste overeenkomst tussen deze twee feministen is dat ze zich allebei verkiesbaar hebben gesteld. Suze Groeneweg stelde zich in 1917 verkiesbaar op de lijst van de SDAP. Aletta Jacobs stelde zich verkiesbaar in 1918 op de lijst van de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB). Het verschil in de uitslag van de verkiezingen is dat Suze Groeneweg wel in de Tweede Kamer is gekomen en Aletta Jacobs niet.
Aletta Jacobs was de eerste vrouw die toegelaten werd aan een hbs (hogere burgerschool) en ze was de eerste vrouw die een opleiding aan een universiteit succesvol afrondde. Suze Groeneweg is bekend geworden, doordat ze de eerste vrouw in de Tweede Kamer was.
De verschillen tussen Groeneweg en Jacobs zijn hun strijdpunten. Groeneweg zette zich in voor de positie van de vrouw in de politiek, terwijl Jacobs hoger onderwijs en actief en passief kiesrecht belangrijk vond.
Overeenkomsten en verschillen tussen Suze Groeneweg en Wilhelmina Drucker:
Een overeenkomst tussen deze twee feministen is dat zowel Wilhelmina Drucker als Suze Groeneweg streden voor een gelijke positie voor vrouwen in de politiek. Drucker richtte zich niet alleen op de politieke gelijkstelling, maar ook op juridische en economische gelijkstelling.
Het verschil is dat Suze Groeneweg waarschijnlijk meer invloed heeft gehad dan Wilhelmina Drucker, omdat Groeneweg een belangrijke rol speelde in de politiek. Ze werd verkiesbaar gesteld op de lijst van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Suze Groeneweg was de eerste vrouw die in de Kamer kwam. Daarnaast was ze ook nog lid van de Provinciale Staten in Zuid-Holland en van de Gemeenteraad in Rotterdam. Wilhelmina Drucker was een veelgevraagde spreekster bij de afdelingsvergaderingen van de Sociaal Democratische Bond (SDB) en bij vergaderingen van verschillende sociaal-democratische vrouwenverenigingen.
Overeenkomsten en verschillen tussen Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs:
Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker streden allebei voor het kiesrecht van de vrouw. Jacobs maakte een duidelijker onderscheid tussen passief en actief kiesrecht. Het recht op hoger onderwijs voor vrouwen heeft te maken met de juridische, economische en politieke gelijkstelling van de vrouw. Door het recht op hoger onderwijs, hadden vrouwen een grotere kans op de arbeidsmarkt.
Beide vrouwen hebben een vereniging opgericht die streden voor de emancipatie van de vrouw. Aletta Jacobs richtte in 1894 de Vereeniging voor Vrouwen Kiesrecht op. Wilhelmina Drucker richtte (samen met: de gezusters Grietje en Henriëtte Cohen, Theodora van Campen-Doesburg, Feitje Acronius-Duinker en Marian Mater-Vonk) in 1889 de Vrije Vrouwen Vereeniging op.
Jacobs en Drucker schreven veel in tijdschriften. Ze schreven allebei in het “Sociaal Weekblad”. Daarnaast schreef Jacobs ook nog in “De Dageraad”. Drucker heeft twee eigen bladen opgericht: “De Vrouw” en “Evolutie”.
Het grootste verschil tussen deze twee feministen is, dat Aletta Jacobs een belangrijkere rol in de politiek speelt dan Wilhelmina Drucker. Jacobs stond op de kiezerslijst van de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB). Drucker hield alleen toespraken voor de Sociaal Democratische Bond (SDB).
3b. Vergelijking binnen de Tweede Feministische Golf
Om een goede vergelijking te maken binnen de Eerste Feministische Golf, zetten we eerst de strijdpunten van de drie belangrijkste feministen op een rijtje. De drie belangrijkste feministen uit de eerste feministische golf zijn:
- Marga Klompé
- Joke Smit
- Hedy d’Ancona
Marga Klompé streed voornamelijk voor:
- Beter vertegenwoordiging van vrouwen in de maatschappij
- Gelijke behandeling voor iedereen
- Voorziening van behoeften voor iedereen
Joke Smit streed voornamelijk voor:
- Beter positie voor vrouwen in de maaatschappij
- Eerlijke verdeling huishoudelijke taken tussen man en vrouw
- Gelijke beloning voor gelijk werk: eerlijke verdeling salaris
Hedy d’Ancona streed voornamelijk voor:
- Verbetering kansen van vrouwen in de maatschappij
- Bestrijden (seksueel)geweld tegen meisjes/vrouwen
- Verbetering kansen van minderheden in de maatschappij
Uit deze belangrijkste strijdpunten blijkt dat deze drie feministen overeenkomsten hebben, maar ook verschillen.
Overeenkomsten en verschillen tussen Marga Klompé en Joke Smit:
Marga Klompé was in ieder geval bekender dan Joke Smit omdat ze in de politiek zat en haar naam daardoor met bepaalde wetten verbonden is. Daaruit blijkt ook dat Klompé meer invloed had dan Joke Smit, zij kon zelf wetten maken en op die manier haar idealen bereiken. Ze was ook van erg veel organisaties lid en werd veel gevraagd. Qua middelen was Klompé dus ook Smits meerdere. De doelen die ze wilden bereiken verschillen ook. Klompé was meer gericht op emancipatie van alle groepen die minder te bereiken hadden in de maatschappij terwijl Joke Smit duidelijk alleen op vrouwen was gericht.
Joke Smit heeft indirect veel bereikt door de druk die de groep Man-Vrouw-Maatschappij uitoefende op de politiek. Ook werden haar ideeën bekend door alle artikelen en boeken die ze schreef. Smit en Klompé hadden dus verschillende doelen en middelen maar sloten wel goed bij elkaar aan. Smit deed meer aan lobbyen om haar doelen te bereiken terwijl Klompé dat probeerde door middel van haar positie in de politiek.
Beide vrouwen hebben zelf uiteindelijk wel iets bereikt in hun leven en waren niet alleen huisvrouw maar dat ging op een bepaalde manier wel ten koste van hun privéleven; Marga Klompé is nooit getrouwd en Joke Smit is wel getrouwd maar later weer gescheiden.
Overeenkomsten en verschillen tussen Joke Smit en Hedy d’Ancona:
Net als Joke Smit heeft d’Ancona artikelen over feminisme geschreven en zij heeft zelfs een speciaal blad daarvoor opgericht. Joke Smit en Hedy d’Ancona hebben samen ook een artikel gepubliceerd namelijk: “Het onbehagen van de vrouw”, ook zaten ze samen in de organisatie Man-Vrouw-Maatschappij die zij hebben opgericht. d’Ancona en Joke Smit waren allebei lid van de PvdA en actief in de politiek. d’Ancona zat in de eerste kamer en het kabinet en Smit zat in de gemeenteraad van Amsterdam
Overeenkomsten en verschillen tussen Hedy d’Ancona en Marga Klompé:
Net als Marga Klompé heeft d’Ancona in de politiek gezeten en op die manier dezelfde kans gehad om, hoewel ze niet zolang minister was als Klompé, via de wet de positie van de vrouw te verbeteren. d’Ancona heeft net als Klompé in het buitenland Nederland vertegenwoordigd in de politiek, was ze lid van veel verenigingen en kon ze mensen inspireren. Beiden waren in de politiek actief op de terreinen cultuur en emancipatie van de rechten van de vrouw en minderheden.
In het Europees Parlement was ze in het begin voorzitter van de Commissie Rechten voor de vrouw, en in die tijd vestigde ze de aandacht op het geweld tegen vrouwen en meisjes, waardoor er richtlijnen op Europees niveau gemaakt konden worden. Marga Klompé was afgevaardigde voor de KVP in het Europees Parlement en de enige vrouw.
In 1991 bracht d’Ancona een wijziging in de mediawet tot stand waardoor reclame ook op zondag werd toegestaan en waardoor omroepen winst mochten maken, dus het begin van de commerciële zenders. Deze wet is een uitbreiding op de wet die Klompé maakte in 1967en waarin stond dat reclame op televisie toegestaan zou worden.
Vergelijking tussen Hedy d’Ancona en Marga Klompé en Joke Smit
De doelen van Hedy ‘Ancona komen het meest overeen met die van Marga Klompé. Qua middelen heeft ze bijna dezelfde politieke invloed gehad als Klompé en dezelfde tekstuele mogelijkheden als Joke Smit.
3c. Vergelijking tussen de Eerste en Tweede Feministische Golf
Doelen eerste golf:
- Algemeen kiesrecht
- Recht op hoger onderwijs
- Gelijkstelling voor de wet
- Economische zelfstandigheid
- Wettelijke verlofregeling bij zwangerschap en bevalling
- Recht op betaalde arbeid
Doelen tweede golf:
- Economische zelfstandigheid
- Gelijkstelling arbeidspositie
- Gelijke beloning voor arbeid
- Doorbreking van het rollenpatroon
- Seksuele bevrijding
- Verovering van politieke macht
Resultaten eerste golf:
- Recht op gelijk onderwijs
- Passief en actief kiesrecht
- Recht op het kiezen van een beroep
- Verbeteringen op seksueel gebied
Resultaten tweede golf:
- Politieke macht deels verbeterd
- Gelijkstelling arbeidspositie en gelijke beloning
- Doorbreking van het rollenpatroon deels verbeterd
- Economische zelfstandigheid deels verbeterd
- Verbod op ontslag bij zwangerschap
- Verbod op verkrachting binnen het huwelijk
- Recht op abortus
In de tweede feministische golf hadden vrouwen meer mogelijkheden om hun doelen te bereiken, omdat er meer vrouwen in de Kamer zaten en er (meer) vrouwelijke ministers waren. Tijdens de eerste golf was de grootste verandering dat er voor vrouwen dingen verbeterd konden worden en in de tweede golf werd daarop voortgebouwd door meer dingen te veranderen.
Conclusie: Antwoord op de Hoofdvraag
Hoofdvraag:
Wie waren belangrijke Nederlandse vrouwen tijdens de eerste en tweede feministische golf en wat waren hun verschillen en overeenkomsten?
Uit de antwoorden op de deelvragen is gebleken dat Nederland veel verschillende feministen heeft gekend, die allemaal op andere wijze belangrijk zijn geweest. Hetgeen dat hun verenigd is hun streven naar een verbetering in de positie van de vrouw en gelijkwaardigheid ten opzichte van de man. Vanuit deze visie hebben de vrouwen gestreden voor verschillende dingen, als kiesrecht, scholing, arbeid, seksuele gelijkheid, en nog veel meer. En het moge duidelijk zijn dat deze dingen grotendeels zijn bereikt, onder andere door de inzet van de vrouwen die we hebben behandeld.
Als we de twee golven met elkaar vergelijken is er wel een duidelijk verschil op te maken. Zo ging de eerste golf voornamelijk om het verkrijgen van het vrouwenkiesrecht en het verbeteren van scholings- en arbeidsmogelijkheden. Dit waren dus voornamelijk politieke en economische redenen. De tweede golf was veel meer gericht op de doorbreking van het rollenpatroon, gelijk(waardig)heid tussen man en vrouw, en het aanpakken van de zedenmisstanden. Dit waren dus meer sociale redenen.
In de eerste golf werden maar een paar punten bereikt (denk aan stemmen, arbeid, scholing) maar dit waren wel hele “grote” en primaire zaken. In de tweede golf waren er veel meer “kleine” dingen die werden bereikt, die niet direct van primair belang waren, maar toch wel belangrijk. Welke golf uiteindelijk het meest belangrijk is geweest is moeilijk te zeggen, omdat iedereen een ander idee heeft van wat echt belangrijk is.
Het mag duidelijk zijn dat er tijdens de golven veel verandert is, en dat de positie van de vrouw door de eeuwen heen aanzienlijk is veranderd, en verbeterd. Maar hoewel vrouwen nu bijna op alle vlakken we gelijke rechten hebben gewonnen, blijft er toch een verschil in gelijkwaardigheid. Nog steeds is het voor vrouwen moeilijk om carrière te maken, en wordt de werkende moeder nog snel veroordeeld. Over het algemeen zijn het nog altijd de vrouwen die voor (het grootste deel van) het huishouden opdraaien. Hoewel man en vrouw voor de wet gelijk zijn, blijven er veel vooroordelen die de vrouw in kwaad daglicht stellen, en worden vrouwelijke kwaliteiten nog altijd onderschat.
De conclusie is dan ook dat de vrouwen uit de feministische golven veel hebben bereikt, maar dat het ideaal uit de eerste golf, dat de vrouw een vrij mens zou worden, dat ze tot haar maximale potentie kon komen en dat ze een volwaardig lid van de maatschappij zou worden, nog altijd niet volledig is bereikt. De vrouw zal dus voorlopig nog hard moeten vechten voor haar plaats in de maatschappij, en de volledige acceptatie en waarding daarvan.
De Derde Feministische Golf
Tegenwoordig zou je kunnen spreken van een derde feministische golf. Er is nog steeds een strijd bezig tussen mannen en vrouwen om bijvoorbeeld: gelijke beloning voor gelijk werk. In 2006 ontstond er een feministische beweging onder migrantenvrouwen genaamd: “Dolle Zina”. Deze beweging strijdt tegen culturele en religieuze achterstelling van vrouwen die afkomstig zijn uit bijvoorbeeld: Het Caribische gebied, Somalië, Turkije en Marokko.
In het Westen zijn ook allochtone vrouwen in protest getreden, omdat ze vaak gediscrimineerd zouden worden vanuit hun familiale kring.
Op 25 september 2006 verscheen er een boek van Dirk Verhofstadt. De titel van het boek is: “De derde feministische golf”. Het boek gaat voornamelijk over de onderdrukking van moslimse vrouwen, maar ook over vrouwen uit de westerse wereld.
Feminisme in de Arabische-islamitische wereld
Ook binnen de Arabische-islamitische wereld ontstonden in de loop van de twintigste eeuw feministische bewegingen, veelal binnen het kader van de islam. Dit wordt wel moslimfeminisme genoemd (in tegenstelling tot seculier feminisme), hoewel veel van de actoren zelf bezwaar tegen deze term hebben. Schrijfsters als de Marokkaanse Fatima Mernissi en de Egyptische arts Nawal el Saadawi verzetten zich in hun werk tegen de "onderdrukking van de Arabische vrouw". In sommige moslimlanden worden als concessie enkele oude wetten en tradities voorzichtig losgelaten. In Marokko bijvoorbeeld werd eind 2003 een wet aangenomen die vrouwen meer rechten geeft bij echtscheiding en erfeniskwesties.
Bijlage: Feministische stromingen
Inleiding
Over één zaak zijn de meeste theoretici het eens: we kunnen niet echt spreken over hèt feminisme, maar beter over verschillende feminismes. Elke stroming heeft zo haar eigen accenten en actiepunten. Al is een rigide scheiding ook hier niet mogelijk. De verschillende feministische stromingen lopen soms naadloos in elkaar over, terwijl andere juist onverzoenlijke verschillen vertonen. Altijd staan ze in dialectische relatie tot elkaar. Feministische ideologieën ontstaan uit reactie tegen en interactie met andere (al dan niet feministische) ideologieën.
Hier volgt een overzicht van de grootste stromingen binnen de drie golven van het feminisme in de westerse wereld. Vele van de ideeën die aan de oorsprong liggen van de stromingen vinden we eerst terug in Amerikaanse of Britse geschriften. De tijdsaanduidingen zijn dan ook erg relatief. In de meeste Europese landen vinden de stromingen enkele jaren later ingang dan de data hier vermeld.
De eerste feministische golf
Tijdens de eerste golf (eind 19 eeuw, begin 20ste eeuw) kunnen we nog spreken van een gemeenschappelijke agenda. Vrouwenbewegingen van de eerste golf zetten zich vooral in voor de rechten van de vrouw als politiek/publiek individu. Zowel in Amerika als in Europa komen vrouwen op straat met de eis voor stemrecht.
Na de gemeenschappelijke strijd voor stemrecht, evolueren vrouwenbewegingen vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw in verschillende richtingen. Verschillende thema’s worden op de voorgrond geschoven: armoede, politieke opvoeding van vrouwen, gelijke rechten, antifascisme en dergelijke. Geleidelijk aan ontstaan er tegenstellingen. Zo zetten sommige vrouwenorganisaties zich in voor de afschaffing van protectionistische wetten, terwijl anderen juist ijveren voor het invoeren van een huishoudloon. Sommige feministen waren overtuigde pacifisten, terwijl anderen ook geweld durfden inzetten, bijvoorbeeld in de strijd tegen het fascisme.
De tweede feministische golf
Tijdens de tweede golf (vanaf jaren ’60) breiden de thema’s van vrouwenorganisaties nog verder uit: naast strikt juridische en/of politieke rechten, wordt er veel aandacht besteed aan seksualiteit en mentaliteitswijzigingen. Er ontstaan veel verschillende groepen en groepjes met eigen accenten. De gemeenschappelijke noemer blijft steeds de strijd tegen elke vorm van ongelijkheid. Kenmerkend voor vrouwenbewegingen is dat zij solidair zijn met andere bewegingen: de strijd van etnische minderheden, sociale bewegingen, vredesbeweging, milieubeweging en homobeweging.
Vanaf de jaren ’70 is er sprake van verschillende stromingen binnen het feminisme. Deze stromingen zijn niet zo strikt gescheiden. Het spreekt voor zich dat er veel meer overlappingen en nuances zijn dan onderstaand overzicht laat uitschijnen. Veel feministen leggen een hele weg af, een groeiproces van de ene stroming naar de andere, sommige ideeën worden meegenomen, andere achterwege gelaten. De verschillende stromingen kunnen min of meer met elkaar in oppositie staan, of in elkaar overvloeien.
Liberaal feminisme
Het liberaal feminisme, soms ook wel ‘gelijke rechten’ feminisme genoemd, is gegroeid vanuit de liberale principes van individuele vrijheid en gelijke rechten. Geïnspireerd door het 18e eeuwse verlichtingsdenken, wordt er geijverd voor gelijke politieke, juridische en economische rechten voor vrouwen: recht op onderwijs, recht op werk en vooral het recht op volwaardig burgerschap. Het activisme is vooral gericht op het aanpakken van structurele ongelijkheden. De liberale feministische ideologie kende haar hoogtepunt in de eerste golf. In de tweede golf komt er meer en meer kritiek op de mogelijkheden van het liberaal feminisme dat al bij al een gematigd conservatief standpunt inneemt wat betreft het ideaal van het gezin en de rol van de vrouw hierin. Belangrijke namen: John Stuart Mill, Mary Astell, Olympe De Gouges, Mary Wolstonecraft, Harriet Taylor, Luise Otto-Peters, Anna Mozzoni.
Marxistisch feminisme
Het marxistisch feminisme onderzoek het verband tussen het patriarchaat en het kapitalisme. Ze onderzoekt of vrouwen een ‘sexe’ klasse zijn. Het marxisme ziet onderdrukking als een systeem dat ingebouwd is in de organisatie van de samenleving. Deze visie heeft als belangrijk gevolg dat sociale verandering mogelijk is. Vandaar de aantrekkingskracht voor het feminisme: de onderdrukking van de vrouw is een sociale constructie, niet een natuurlijk gegeven. De omverwerping van die constructie is bijgevolg mogelijk. Toch blijft de verhouding marxisme - feminisme moeilijk. Het marxisme legt kapitalistische klasse-relaties bloot. De onderdrukking van de arbeidersklasse is een rechtstreeks gevolg van de economische principes van het kapitalisme. Dit is niet zomaar door te trekken naar de klasse ‘vrouwen’. Er ontstaat een heftig feministisch debat rond de relatie patriarchaat - kapitalisme en welke van die twee aan de oorsprong ligt van de onderdrukking van de vrouw. (Andere essentiële discussiepunten zijn: de rol van het huishoudwerk en de betekenis van de reproductieve taak van vrouwen.)
De doodsteek voor het marxistisch feminisme is het uitblijven van een antwoord op de vraag: waarom worden mannen en vrouwen niet in gelijke mate geëxploiteerd door de kapitalistische economie? Vanaf de jaren ’80 verschuift de aandacht dan ook van economie naar psychoanalyse, linguïstiek en semiotiek: het postmodernistisch feminisme is geboren. Belangrijke namen: Clara Zetkin; Alexandra Kollontai, Shulamith Firestone; Christine Delphy; Sheila Rowbotham; Juliet Mitchell.
Radicaal feminisme
Het radicaal feminisme gaat er van uit dat seksualiteit en (mannelijk) geweld aan de basis liggen van de vrouwenonderdrukking (en dus niet wettelijke of economische ongelijkheid). Fundament van de radicaal feministische ideologie is de verhouding tussen de micropolitiek van het dagelijkse leven en de macropolitiek van het kapitalistisch patriarchaat. Het verband tussen beiden wordt volgens radicaal feministen gevormd door het onderdrukkend gedrag van mannen waardoor stereotypen worden opgedrongen aan vrouwen. Radicaal feministisch activisme wordt gekenmerkt door een grote eenheid tussen theorie en praktijk. De theorie vertrekt vanuit de praktijk van mensenlevens. ‘Het persoonlijke is politiek’ staat centraal, veranderingen moeten gebeuren in de schoot van het dagdagelijkse, in de kleine revoluties van het hier en nu. Radicaal feminisme wordt vaak verward met lesbisch separatisme. Beide stromingen zijn sterk met elkaar verwant, maar kunnen toch niet helemaal gelijkgesteld worden. Niet alle radicaal feministen zien lesbische seksualiteit als enig alternatief. Belangrijke namen: Gail Chester; Adrienne Rich.
Cultureel feminisme
Cultureel feministen geloven dat emancipatie van de vrouw ligt in een alternatieve vrouwencultuur. Het is gegroeid vanuit het verwerpen van de westerse cultuur waarin geen plaats meer is voor eigen vrouwelijke ruimte. Het westers ideaal van de man-vrouwrelatie op basis van gelijkheid gaat volgens cultureel feministen gepaard met de ontkenning van de relaties tussen vrouwen onderling. Basisprincipes van het cultureel feminisme zijn essentialisme, de opvatting dat er onveranderlijke verschillen naar ‘aard’ of ‘natuur’ bestaan tussen vrouwen en mannen, separatisme en de nadruk op een alternatieve cultuur.
Het cultureel feminisme heeft mede de impuls gegeven aan het ontstaan van een vrouwelijke cultuur: de vrouwenboekhandels, feministische poëzie en theater, etc. Vaak vereenzelvigd met het cultureel feminisme is het lesbisch feminisme : het geloof dat er een verband bestaat tussen seksuele en/of gevoelsmatige aantrekkingkracht tot vrouwen en het verwerpen van de patriarchale dominantie.
Postmodern feminisme
Vanaf de jaren ’90 komen alle grote ideologieën onder druk te staan door het postmodernisme. Grote verdienste van het postmodernisme is de deconstructie van dé waarheid. Het legt de nadruk op de subjectiviteit, op de maakbaarheid van kennis, waarheid, kunst, noem maar op. Het etnoheterocentrisme van de westerse samenleving wordt hierdoor genadeloos blootgelegd. De aantrekkingskracht voor het feminisme is evident: ‘sekse’ en ‘vrouwen’ als universele categorieën komen onder druk te staan, hun historisch en cultureel variabele aard komt bovendrijven. Het feminisme had altijd al een postmoderne kern avant la lettre. Het vestigde de aandacht op het feit dat vrouwen steeds de ‘andere’ vormen in het moderne, verlichte discours en legde hierdoor bloot dat de objectieve waarheid van de verlichte burger uitgaat van het perspectief van de blanke, middenklasse man. De nadruk op de maakbaarheid van categorieën vinden we al terug bij de Beauvoir: de vrouw wordt gemaakt en niet geboren. De nadruk op verscheidenheid werd binnen het feminisme al gevoed door de kritiek van black feminisme.Het postmodernisme zorgt echter ook voor problemen: ‘het grote verhaal’ is ontmaskerd, maar men wist niet goed hoe de talrijke ‘kleine verhalen’ samengebracht konden worden in een gemeenschappelijke strijd. Zo riep het allerlei vragen op. Kern van het feminisme is het (politiek) activisme: de strijd voor gelijke rechten en dus een strijd in termen van het modern verlicht discours. Maar hoe kan activisme nog zin hebben nu de waarheid van dit discours zoek is? Een mogelijke houding is het verwerpen van de verlichte idealen: over welke gelijkheid gaat het in feite en met wie? Een andere, meer gematigde houding is het streven naar gelijkheid met respect voor de onderlinge verscheidenheid. Belangrijke namen: Julia Kristeva, Judith Butler, Linda Hutcheon, Hélène Cixous, Rosi Braidotti, Donna Harraway.
Anarchistische feminisme
Fundament van het anarchistisch feminisme is het geloof dat de emancipatie van de vrouw niet gerealiseerd kan worden via de overheid en zijn instellingen (wetten / maatregelen) maar enkel door directe actie van vrouwen. Ze uiten bijvoorbeeld kritiek op de strijd voor stemrecht: het stemrecht bracht mannen geen vrijheid en zou dat voor vrouwen ook niet doen. Ook wantrouwen ze sociale structuren als hiërarchie en dominantie en leggen sterk de nadruk op vrijheid, individualiteit en spontaneïteit. Ze ijveren voor schaalverkleining en anti-autoritaire projecten en pakken die thema’s aan die onmiddellijk effect hebben op vrouwenlevens: kinderopvang, gezondheid en seksualiteit. Binnen het feministisch activisme waren zij pioniers in de strijd voor seksuele bevrijding en abortus. Belangrijke namen: Emma Goldman
De derde feministische golf
De term ‘derde golf’ duikt op vanaf de jaren ’80 en breekt door in de jaren ’90, vooral in Groot Brittannië en de VS. Derde golf feminisme is een heel diverse beweging. We kunnen niet echt meer spreken van stromingen, grote categorieën zijn nog veel problematischer. De reden hiervoor is dubbel. Ten eerste is er nog onvoldoende historische afstand om een duidelijk beeld te schetsen. Ten tweede lijken de hoogdagen van het (collectief) activisme voorbij. Tendensen binnen de derde golf zijn sowieso fel gefragmenteerd, zonder duidelijke agenda en met sterke nadruk op individualiteit. Niet voor niets spreekt men ook wel eens van DIY (Do it yourself) feminisme, generation X feminisme of new feminism. De derde golfers hebben aandacht voor een veelheid aan topics, er zijn geen eenduidige gemeenschappelijke kenmerken. Behalve misschien het zich afzetten tegen de tweede golf. Vele jonge feministen keren zich tegen de ‘rigide ideologie’ van de tweede golf generatie. Zij willen niet voorgeschreven krijgen hoe een feministe hoort te zijn, maar er zelf een individuele invulling aan geven. Het is een feminisme ‘lodged in our hearts and minds’ (Natasha Walter, ‘New feminism’) Namen: Natasha Walter, Rebecca Walker, Catherine Orr, Noami Wolf, Susan Faludi
Cyber feminisme
Cyberfeministen geloven in de emancipatie van de vrouw door middel van techniek en nieuwe media. In de internetcultuur zien zij een media die op het lijf van vrouwen geschreven is. Cyberfeministen spelen met grenzen (natuur/cultuur, man/vrouw, realiteit/virtualiteit) en identiteiten en hopen zo patriarchale structuren onderuit te halen. Namen : Donna Harraway, Sadie Plant.
Grrls
Ook de grrls zijn gegroeid vanuit de webcultuur. De cybergrrl en de geekgrrl zijn geuzennamen voor de zogenaamde kneusjes: meisjes die zich bezig houden met techniek. De titel ‘grrl’ werd door een aantal bewegingen overgenomen (vb. de riotgrrls in de muziekwereld). Telkens gaat het om zelfbewuste jonge vrouwen die weigeren zich te buigen naar een door de maatschappij gedicteerde rol. De grrls gaan op een ironische manier om met identiteit en dragen telkens een sfeertje van rebelsheid met zich mee.
Eco feminisme
Eco feministen leggen de link tussen de vrouwenbeweging en de ecologische beweging vanuit de overtuiging dat er een gelijkaardig principe in werking is bij de verwaarlozing van de aarde en onderdrukking van de vrouw. Zij stellen het dualisme natuur-cultuur in vraag en streven naar een harmoniemodel waarbij de nadruk wordt gelegd op de onderlinge verbondenheid van de elementen. Het eco feminisme heeft vertakkingen naar het christenfeminisme waarbinnen het de vorm krijgt van reflectie over de zorg voor de aarde en de natuur als godsschepping, spiritualiteit (godinnencultus) en dierenrechtenactivisme. Namen: Vandana Shiva, Maria Mies.
Post feminisme
Van postfeminisme stellen veel zich de vraag of het nog wel feminisme is. Het is geen georganiseerde beweging. De namen verbonden met het postfeminisme zijn individuen die niet aan een gemeenschappelijk project werken. Postfeminisme is volgens velen vooral een uitvinding van de media en reclamewereld die vrijgevochten, ‘postfeministische’ vrouwbeelden gebruiken om hun producten aan de vrouw/man te brengen. Het legt de nadruk op het reclaimen van de vrouwelijke seksualiteit, van het recht op ‘sexy zijn’. In tegenstelling tot andere feministische stromingen komen er geen nadrukkelijk maatschappelijke thema’s aan bod. Het is een feminisme verteerbaar voor iedereen. Postfeministische iconen zijn een beetje blasé: ‘wij zijn het feminisme voorbij’ Typische postfeministische (vaak fictieve! ) iconen zijn sterke, economisch onafhankelijke, sexy vrouwen als Madonna, Ally McBeal, Bridget Jones en co. Het fenomeen postfeminisme wordt beschreven in Susan Faludi’s Backlash en in Noami Wolf’s Beauty Myth. Namen: Camille Paglia, Kate Roiphe, Rene Denfield.
Uit: RoSa
Documentatiecentrum en Archief voor Gelijke Kansen, Feminisme en Vrouwenstudies
Archief nr. 14; Feminisme en Feministische Stromingen
Door: Maerten Mieke