Samengestelde werkwoorden: scheidbaar en onscheidbaar

In het Nederlands komen veel samengestelde werkwoorden voor. Deze bestaan uit een werkwoord en een voorvoegsel. Een groot deel van deze samengestelde werkwoorden zijn scheidbaar, wat betekent dat het voorvoegsel en het werkwoord in sommige gevallen van elkaar gescheiden worden in de zin. Bij onscheidbare werkwoorden worden het voorvoegsel en het werkwoord nooit gescheiden van elkaar

Samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden die bestaan uit een voorvoegsel en een werkwoord dat ook zonder dit voorvoegsel bestaat

  • Verblijven – ver is het voorvoegsel, blijven is het werkwoord
  • Aanblijven – aan is het voorvoegsel, blijven is het werkwoord
  • Overtuigen – over is het voorvoegsel, tuigen is het werkwoord
  • Optuigen – op is het voorvoegsel, tuigen is het werkwoord

Samengestelde werkwoorden zijn onder te verdelen in scheidbare en onscheidbare werkwoorden

Scheiden = uit elkaar gaan
Scheidbaar = iets dat in delen uit elkaar kan gaan
Onscheidbaar = iets dat niet in delen uit elkaar kan gaan

Bij onscheidbare werkwoorden worden het voorvoegsel en het werkwoord nooit van elkaar gescheiden

Deze werkwoorden worden hetzelfde vervoegd als niet-samengestelde werkwoorden
  • Hij woont al een jaar in Frankrijk
  • Hij verblijft al sinds vorige week in Frankrijk

  • Ik heb hem beloond
  • Ik heb hem overtuigd

Bij scheidbare werkwoorden worden het voorvoegsel en het werkwoord in bepaalde gevallen van elkaar gescheiden of komt er ge tussen voorvoegsel en werkwoord

  • Aanblijven - Hij blijft nog een jaar aan als voorzitter
  • Optuigen – We hebben de kerstboom opgetuigd

Het voorvoegsel en werkwoord kunnen op drie verschillende manieren gescheiden worden

1. Het werkwoord op de normale plek in de zin en het voorvoegsel zo ver mogelijk achter in de zin

Dit gebeurt in de volgende drie gevallen:
Weggaan:
in de presens: ik ga morgen weg
in het imperfectum: ik ging om drie uur weg
in het imperatief: ga nu meteen weg!

Presens (onvoltooid tegenwoordige tijd) = iets wat nu, regelmatig, of in de toekomst gebeurt
Imperfectum (onvoltooid verleden tijd) = was, kwamen, gingen, liepen, hoorde, schreef, enzovoorts
Imperatief (gebiedende wijs) = wanneer iemand vertelt wordt wat hij moet doen

2. Voorvoegsel en werkwoord gescheiden door te of door een ander werkwoord

gescheiden door te:
  • aanstellen: Hij liep zich aan te stellen
  • opstaan: Je hoeft niet op te staan
gescheiden door een ander werkwoord:
  • aanstellen: Hij zal zich wel aan lopen stellen
  • opstaan: Je zal toch op moeten staan
3. Voorvoegsel en werkwoord als één woord geschreven, maar met ge ertussen-
bij het perfectum:
  • aanstellen: Hij heeft zich weer flink aangesteld
  • opstaan: Ik ben om zes uur opgestaan

Scheidbare werkwoorden worden in andere gevallen niet gescheiden, maar normaal vervoegd

bij infinitieven zonder te:
  • doorgeven: Ik zal het je morgen doorgeven
  • aanstaan: Laat de televisie maar aanstaan
in bijzinnen in presens en imperfectum:
presens:
  • doorgeven: Ik hoop dat je het doorgeeft
  • aanstaan: hij zegt dat de televisie nog aanstaat
imperfectum:
  • doorgeven: Ik hoopte dat hij het niet doorgaf
  • aanstaan: Hij werd boos omdat de televisie nog aanstond

Het verschil zien tussen scheidbare en onscheidbare werkwoorden

In de meeste gevallen ligt bij onscheidbare werkwoorden de nadruk (klemtoon) op het werkwoord

(het onderstreepte deel heeft de nadruk):
Verblijven
Bestellen
Vergeten
Ontbijten

Bij scheidbare werkwoorden ligt de nadruk vrijwel altijd op het voorvoegsel:

Aansteken
Opbellen
Doorgeven
Afstellen
Oproken

Uitzonderingen:

Sommige samengestelde werkwoorden hebben de nadruk op het voorvoegsel, maar zijn niet scheidbaar:
Dit zijn samengestelde werkwoorden met een voorvoegsel dat oorspronkelijk:
  • een substantief is, bijvoorbeeld: stofzuigen
  • een adjectief of adverbium is, bijvoorbeeld: schoonmaken
  • een werkwoord is, bijvoorbeeld: zweefvliegen (zweven)

Adjectief = een woord dat iets zegt over een substantief
Adverbium = een woord dat iets zegt over een ander woord (dat geen substantief is)
Substantief = een ding, mens of dier. Je kunt er ‘de’, ‘ het’ of ‘een’ voor zetten
© 2008 - 2024 Doeldertje, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Over de werkwoorden in het NederlandsOver de werkwoorden in het NederlandsWerkwoorden zijn woorden die zeggen wat iemand doet of wat er gebeurt. Werkwoorden kunnen in verschillende vormen voorko…
[Frans] Franse Werkwoorden[Frans] Franse WerkwoordenDit is een artikel over de verbuigingen van de franse werkwoorden. Het is een schema waarin de werkwoordsgroepen met hun…
Duitse werkwoorden tegenwoordige tijdWelke uitgangen krijgen Duitse werkwoorden in de tegenwoordige tijd? De werkwoorden die hiervan afwijken, kunnen onderve…
Duitse Sterke/Zwakke WerkwoordenIn het Duits heb je, net als in het Nederlands, '"Sterke'" en '"Zwakke'" werkwoorden. Deze zijn soms lastig te ondersche…

Spelling: enkele of dubbele klinkers en medeklinkersVoor mensen met Nederlands als moedertaal is het vanzelfsprekend wanneer klinkers en medeklinkers dubbel of enkel geschr…
Het gebruik van te + infinitief (hele werkwoord)In de Nederlandse taal zie je vaak het woordje ‘te’ met daarachter een infinitief (heel werkwoord). De verschillende gev…
Bronnen en referenties
  • Van der Toorn-Schutte, J. (2004). Eenvoudige basisgrammatica NT2 Fontein, A.M., & Pescher-ter Meer, A., (2004). Nederlandse grammatica voor anderstaligen
Doeldertje (40 artikelen)
Laatste update: 21-01-2009
Rubriek: Educatie en School
Subrubriek: Taal
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.