Fictie-analyse: poëzie
Om gedichten goed te kunnen interpreteren is het belangrijk om je bepaalde vragen te stellen. Hier volgt een stappenplan voor het analyseren van een gedicht.
Kenmerken
- Slotzin is vaak verrassend.
- Veel wit op de bladzij
- Gevoelens spelen een grote rol
- De schrijver zegt veel met weinig woorden
- Er is geen tijdverloop
- Veel beeldspraak
- Veel stijlfiguren
Opbouw
Een gedicht is opgebouwd uit strofen
Strofen: bij elkaar horende versregels in een gedicht. (alinea)
- Distichon (2 regels)
- Terzine (3 regels)
- Kwatrijn (4 regels)
- Quintet (5 regels)
Sommige gedichten hebben een specifieke opbouw zoals:
Sonnet: twee strofen van 4 regels (kwatrijnen) gevolgd door twee strofen van 3 regels (terzinen)
Versregel, zin, enjambement:
- Verhouding tussen versregel en zin is van belang!
- Eind regel = eind zin
- Zin loopt op volgende regel verder, maar eind regel = natuurlijk pauze of komma
- Zin loopt op de volgende regel door maar eind regel valt niet samen met een pauze er is een onverwachte afbraak van de zin = enjambement
Thema (onderwerp)
- Bij gesloten gedichten moeilijk te ontdekken (er wordt veel gebruik gemaakt van symboliek), bij open gedichten duidelijk.
- Thema is vaak abstract en algemeen
- Belangrijke levensvragen.
- Dichten over dichten. (poëticale gedichten)
- Gevoelens
- Humor
Rijmsoort en rijmschema
Rijmsoort
- Alliteratie (beginrijm), de eerste letters van een woord rijmen: Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan. / Zout zeewater.
- Eindrijm
- Mannelijk eindrijm: laatste beklemtoonde lettergreep rijmt: wind / kind of berouw / vrouw of schooltas / atlas
- Vrouwelijk eindrijm: laatste beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen rijmen: zoeken / boeken of winterkleren / teddyberen
- Glijdend eindrijm: laatste beklemtoonde en 2 onbeklemtoonde lettergrepen rijmen: kinderen / hinderen
- Dubbelrijm, één woord rijmt op twee woorden of twee woorden rijmen op twee woorden: aarde / naar de of van steen / dan geen
- Assonantie (klinkerrijm), alleen de klinkers hoeven dezelfde klank te hebben (lijkt alsof het helemaal niet rijmt): bal / pan of raar / gedaan voel / boek
- Binnenrijm, woorden binnen één zin rijmen: Met genoegen zwoegen we door.
Rijmschema´s
- Slagrijm; a.a.a.a.
- Gepaard rijm; a.a.b.b.c.c.
- Gekruist rijm; a.b.a.b.
- Omarmend rijm; a.b.b.a.
- Gebroken rijm; a.b.c.b. (a.b.a.c.)
- Verspringend rijm; a.b.c.a.b.c.
Beeldspraak
- Vergelijking met als/van: overéénkomst tussen twee zaken, beide worden genoemd en verbonden door de woorden als of van of door een werkwoordsvorm van zijn of lijken (zo groen als gras / een boom van een vent / je kamer lijkt wel een vuilnisbelt / hij is een echte gentlemen)
- Vergelijking zonder als/van: overéénkomst tussen twee zaken, beide worden genoemd en verbonden door een komma. (Piet, de grapjas van de klas, gaat verhuizen)
- Metafoor: overéénkomst tussen twee zaken maar niet beide worden genoemd, alleen het beeld is overgebleven (wat een vuilnisbelt! ….het weggelaten verbeelde = je kamer…)
- Metonymia: er is geen overéénkomst maar een verband tussen twee zaken, niet beide worden genoemd maar alleen het beeld wordt genoemd. Bij verband kun je denken aan: deel-geheel (hij heeft geen dak meer boven zijn hoofd)/ oorzaak-gevolg (ze heeft haar tong verloren)/ middel-doel / maker-voorwerp (er hangt een Rembrandt boven mijn open haard)/ voorwerp-inhoud (jullie lusten vast nog wel een glaasje)/ plaats-bewoners (Rotterdam is in rep en roer), etc.
- Personificatie: een abstract begrip of iets uit de natuur wordt als persoon voorgesteld of krijgt persoonskenmerken. (de ziekte kreeg hem in haar greep) (de bomen fluisteren) (de zon lacht ons tegemoet)
Stijlfiguren
- Herhaling: hetzelfde wordt nogmaals in dezelfde bewoording gezegd. (mooi, heel mooi)
- Tautologie: hetzelfde wordt nogmaals gezegd maar met andere woorden. (vast en zeker)
- Pleonasme: m.b.v. een bijvoeglijk naamwoord wordt een eigenschap genoemd die het zelfstandig naamwoord al bezit. (mooi, groen gras)
- Vooropplaatsing: door woorden voorop te plaatsen krijgen ze meer de nadruk. (Dat boek, dat wil ik nog eens lezen!)
- Inversie: volgorde van de zinsdelen wordt veranderd. (ik zag hem gisteren in de disco / gisteren zag ik hem in de disco – nadruk ligt dan op gisteren)
- Opsomming: aantal zaken worden achter elkaar opgenoemd.
- Climax: de opsomming werkt versterkend. (fluisteren, praten, schreeuwen)?
- Antithese (tegenstelling): twee zaken worden tegenover elkaar gesteld. (de eerste cd was supergoed maar de tweede afschuwelijk)
- Paradox (schijnbare tegenstelling): het lijkt een tegenstelling maar is dat niet. (door te zwijgen vertelt hij mij juist veel)
- Hyperbool (overdrijving): iets wordt aangesterkt en overdreven. (hij ergert zich dood)
- Understatement: iets op een afgezwakte manier zeggen waarbij je wilt dat het versterkt overkomt. (hij legde zijn hoofd op de spoorlijn toen er een trein aankwam)
- Eufemisme: iets op een verzachtende manier zeggen. (ze hebben de hond laten inslapen)
- Ironie: milde vorm van spot, vaak wordt het omgekeerde bedoeld van wat er gezegd wordt. Het is niet echt kwetsend bedoeld.
- Sarcasme: harde vorm van spot, vaak wel kwetsend bedoeld.